In het onderstaande zijn de reacties verwerkt die we tot nu toe hebben ontvangen. Afgelopen donderdag 2 september is het trajectplan in onze bestuursvergadering uitvoerig aan de orde geweest. In deze brief geven we op grond van dit alles onze eerste reactie.
Ons is bij lezing van het gehele trajectplan niet geheel duidelijk op basis waarvan jullie als wegbereiders deze tekst hebben samengesteld. Jullie hebben over het derde hoofdstuk bestuur en organisatie kennelijk wel adviezen ingewonnen bij het bureau van SBL en de voorzitter van SBL, maar niet bij de participerende organisaties. Na het eerste kennismakingsgesprek zijn wij in ieder geval niet meer hierover en over de andere thema’s geraadpleegd.
Het komt ons voor dat de inhoud van dit trajectplan moet voortvloeien uit wat de deelnemende organisaties op basis van de agenda van het ministerie van OCW in het voorjaar als belangrijke punten genoemd hebben voor de coöperatie ( ARA-matrix, concretisering van ambities).
Het thema van het tweede hoofdstuk (de professionele ruimte) is in eerdere vergaderingen niet aan de orde geweest en wordt hier door jullie aan toegevoegd.
De algemene indruk van het document is overigens bij eerste lezing positief. Hoewel er hier en daar een woordje in de haast is weggevallen en wij niet gelukkig zijn met Engelse termen als ‘common ground’, ‘outline’ en ‘red tape’waarvoor goede Nederlandse woorden bestaan, is de tekst leesbaar, overzichtelijk en redelijk concreet. Dat betekent niet dat wij ook over de inhoud altijd even positief zijn. Er zijn onderdelen die voor ons onaanvaardbaar zijn.
Om daar niet op vooruit te lopen gaan we hieronder ons commentaar per paragraaf geven. Tussen haakjes voegen we daar de paginering aan toe.
§ 1 Over dit projectplan (p.1)
We gaan akkoord met de fasering van richten, inrichten en verrichten. Wel benadrukken we dat er geen overhaaste beslissingen genomen moeten worden.
Het omvormingsproces met organisaties die hun achterban moeten raadplegen, heeft zijn tijd nodig.
Over de vertrekpunten bij de totstandkoming van dit trajectplan hebben we hierboven al het nodige gezegd.
§ 2 Common ground (p.3)
Vanaf de oprichting van SBL is de beroepskwaliteit het centrale thema geweest waarop de betrokken organisaties elkaar vonden. Dat dat zo blijft, heeft onze instemming. Over de definitie van het begrip kunnen we van mening verschillen.
Voor ons zijn daarbij de termen bevoegdheid en bekwaamheid van essentieel belang. Professionele ruimte is een recent stokpaardje van de onderwijsbonden. Wij delen de visie dat docenten de zeggenschap (moeten) hebben over zaken als het curriculum van hun vak, de leerstof, het leermateriaal, de toetsing en de examens, maar niet alleen op het niveau van de school maar ook als lid van hun vakinhoudelijke vereniging op landelijk niveau.
De collectieve agenda van activiteiten voor de coöperatie komt op ons als erg ambitieus over. Er iets niets mis met ambitie, maar een dergelijke opstelling geeft misschien wel gezag bij ‘belangrijke mensen en organisaties’ maar draagt het risico in zich dat we de leraren kwijt raken. De coöperatie moet geen instelling worden die ver weg staat van de werkvloer. We willen toch geen club van mensen die alleen maar meepraten in de bekende circuits? We moeten ook oppassen voor het formuleren van ambities die de behoefte en draagkracht van leraren te boven gaan. Een van onze leden suggereerde om de collectieve agenda eerst maar eens waar te maken voor het voortgezet onderwijs en daarna voor de andere sectoren.
§ 3 Kaders (p.4)
De eerste twee alinea’s spreken voor zichzelf. Bij de derde alinea zouden wij niet alleen het voorbeeld van het cao-overleg genoemd willen zien, maar ook zaken als het onderwijssysteem, vakinhouden, examenprogramma’s en eindtermen – voorbeelden uit onze interessesfeer.
§ 3.1 Thema 1 De leraar en bekwaamheid (p.4)
Eerst willen we een enkele kanttekening plaatsen bij de ‘schakels in de keten’. Een van onze leden zou daar graag het thema onderzoek bij genoemd willen zien.
Het zou als voorbeeld van een belangrijke nadere kwalificatie van de bekwaamheidseisen genoemd kunnen worden. Bij de schakel nascholing zouden niet alleen de lerarenopleidingen en nascholingsinstellingen maar ook de eigen organisaties genoemd kunnen worden. De nadruk die hierbij op de lerarenbeurs wordt gelegd, vinden wij niet terecht. Het ministerie gebruikt dit wel als argument dat daarmee de kwaliteit van leraren verbeterd wordt, maar deze beurs heeft maar een beperkt effect, zoals uit onderzoek blijkt. Sommige docenten gebruiken deze beurs voor een managementcursus, andere volgen er een eerstegraads opleiding mee maar zouden dat anders ook wel gedaan hebben. Voor veel docenten zijn goede, praktijkgerichte, korte nascholingen van veel groter belang.
Tegen de rest van deze paragraaf bestaat groot verzet onder onze achterban. Voor velen is wat er geformuleerd wordt over het beroepsregister onaanvaardbaar. Hier wordt ‘de gezamenlijke wil en het onderling vertrouwen’ uit de eerste paragraaf wel erg op de proef gesteld.
De afgelopen jaren hebben de vakinhoudelijke verenigingen onder leiding van SBL hard gewerkt aan en veel vrije tijd gestoken in het opzetten van een beroepsregister. Er zijn veel vergaderingen gehouden, er is lang gediscussieerd over allerlei aspecten van dit register. Uiteindelijk werd vorig jaar een resultaat geboekt dat voor vrijwel iedereen aanvaardbaar was. Alles wat tot op dat moment bereikt was, wordt nu opeens terzijde geschoven. Het afstemmingsdocument waar vele uren werk inzit, de veelvuldig gestelde vragen waar in de laatste stuurgroepvergadering en discussiegroep nog uitvoerig over gesproken is, niets is er van over. Ook het voorstel van het Platformbestuur in mei om bijv. kamers voor de verschillende vakken in de organisatie van het register in te stellen is verdwenen.
In Platformvergaderingen van het afgelopen jaar over de vorming van de coöperatie is heel duidelijk door de vakinhoudelijke verenigingen besloten dat de zeggenschap over de opzet en organisatie van het lerarenregister in het voortgezet onderwijs bij de vakinhoudelijke verenigingen moet berusten. Er werd vastgesteld dat elke participerende vakinhoudelijke vereniging in staat moet worden gesteld om voor het eigen vak volledige zeggenschap uit te oefenen over beroepsstandaard, criteria voor registratie, registratiecommissie en accreditatie van professionaliseringsactiviteiten. Leden die op het trajectplan gereageerd hebben, laten duidelijk weten dat vooral op dit punt een ondergeschikte positie van het Platform ten opzichte van de onderwijsbonden geen juiste aanpak is en dat als het over vakinhoud gaat daar de vakinhoudelijke verenigingen over gaan. Als het register iets generieks wordt zonder vakinhoud, haken vakinhoudelijke verenigingen af.
a. functionaliteit (p.5)
We vragen ons af waarom persoonlijke ontwikkeling en bekwaamheidsonderhoud zo strikt gescheiden worden? Heeft dit te maken met het feit dat er discussie was over de vraag welke activiteiten in de school punten opleveren? En wat is er mis met het volgen van nascholing in het belang van de onderwijsorganisatie? Dat kan b.v. nascholing in activerende didactiek zijn. Dat telt toch – naar wij hopen – gewoon mee?
b. karakter(p.6)
Het zal duidelijk zijn dat het Platform de zinsnede ‘register dat door de coöperatie – en daarmee de lidorganisaties – wordt ingesteld en beheerd’ in de eerste zin van deze subparagraaf vaag, onduidelijk en daarmee onaanvaardbaar vindt. We komen erop terug bij d. Wie bepaalt?
c. Wie komt er in het register? (p.6)
De KVLO heeft al jaren ervaring met een initieel register en zegt over dit punt het volgende: “Wij zien een aantal negatieve kanten aan het voorstel waarbij elke leraar die bevoegd is of net afgestudeerd is zich al kan inschrijven als registerleraar.
Je krijgt een vervuild bestand van registerleraren en het geeft leraren een negatief gevoel als ze er na 4 jaar uitgegooid worden. Het moet leraren juist een kick geven om ingeschreven te staan en dit na 4 jaar te kunnen continueren.
De KVLO werkt met een initieel register van twee jaar. In die twee jaar moet iedereen, net afgestudeerd of al langer werkzaam zijn punten (over die twee jaar) halen. Dat werkt prima en er wordt niet “een beetje gewerkt aan het bekwaamheidsonderhoud” zoals op blz. 6 gesteld wordt. Een termijn van twee jaar is te overzien en werkt motiverend om geregistreerd te worden.”
Het voorstel om er één register op na te houden betekent niet alleen dat er geen initieel register zou komen, maar ook dat er geen deelregister/kamers komen voor verschillende vakken en schooltypen. Dat was nu juist ons voorstel in mei om het punt van de specifieke vakinhoud per onderwijssector recht te doen. Er wordt in deze subparagraaf maar één keer gesproken over de beroepsstandaard, maar niet in relatie tot vakken. Het is volstrekt onduidelijk wat er met de beroepsstandaard bedoeld wordt. Er wordt in dezelfde context wel gesproken over een beroepscode, maar daarover is in onze herinnering afgesproken dat die een andere positie zou krijgen. Ook een nader te bepalen minimum betrekkingsomvang is al besproken.
Over een controle van een verklaring van goed gedrag als onderdeel van de toelatingsprocedure is nooit eerder gesproken. Is dat in dit kader wel nodig? Dat hoort toch bij een benoeming op schoolniveau plaatsgevonden te hebben? Is het juridisch correct dit te vragen (wet op de privacy)? Ook bij herregistratie hierop ingaan betekent een aanzienlijke toename van administratie, het kost de inschrijver elke vier jaar geld en het verhoogt daarmee de drempel.
d. Wie bepaalt? (p.7)
Dat de systematiek van de registratie gezamenlijk bepaald wordt, lijkt ons duidelijk. Maar het is wel zo dat alleen de vakinhoudelijke verenigingen de eisen voor het bekwaamheidsonderhoud als vakdocent kunnen bepalen. Of dat in ieder geval alleen personen die op de hoogte zijn van de vakinhoud (=bevoegd en geregistreerd) bij dit soort beslissingen mogen worden betrokken. Dat geldt ook voor (vakinhoudelijk) nascholingsaanbod e.d. De KVLO die al jaren ervaring met het beroepsregister heeft, zegt hierover: “Kunnen de deskundigen die in commissies zitten deze vakdeskundigheid beoordelen? Ofwel wie weegt het aanbod aan vakspecifieke scholing en wie weegt de persoonlijke aanvraag van de gevolgde (vak)scholing? Het gaat hierbij niet alleen om de wijze waarop maar ook om door wie. Als lidorganisaties deskundigen aanwijzen gaat het dan om de vakinhoudelijke verenigingen of het Platform VVVO als organisatie?
Kortom: De rol van de vakorganisatie bij het centraal registreren is nog onvoldoende uitgediept en geborgd. Het lijkt ons overigens ongewenst om de weging van vakinhoudelijke en algemene scholing uit elkaar te halen. Het gaat om één bekwaamheid waar beide elementen in zitten. De vakdeskundigheid moet dus gelijk meegenomen worden.”
e. Beheer van het register(p.8)
Het lijkt ons geen goede zaak om het register centraal aan te sturen. Er is dan te weinig zicht om alle bekwaamheidseisen op de juiste wijze te controleren. Veel is zeer vakafhankelijk en niet door een centrale instantie te beoordelen. Vandaar dat wij het voorstel hebben gedaan om kamers per vak en sector in te stellen. Vakinhoudelijke verenigingen kunnen in dit wat paternalistisch aandoende voorstel hooguit vragen op de hoogte gehouden te worden. Lidorganisaties moeten via een geautoriseerde persoon toegang krijgen. En leden zouden via de lidorganisatie zelf moeten kunnen inschrijven.
f Overgang naar structurele situatie (p.8)
Zie voor commentaar wat hierboven al over het beroepsregister is gezegd.
Tenslotte nog een laatste opmerking over dit register. Er wordt nergens in het trajectplan iets gezegd over de structurele financiering in de toekomst. Dat is voor ons van belang, want als de lidorganisaties over enige tijd zouden moeten gaan bijdragen aan deze financiering, hebben we een probleem.
§ 3.2 Thema 2 De leraar en zijn professionele ruimte (p.9)
Zie wat hierboven over professionele ruimte is gezegd.
§ 3.3 Thema 3 Bestuur en organisatie (p.11)
Dit onderdeel van het trajectplan is in onze ogen het minst concreet, onnodig moeilijk en in verhullende woorden geformuleerd. Het kan ons niet imponeren.
De hele operatie die geleid heeft tot het voorstel om tot een coöperatie te komen, heeft zijn oorsprong in onze kritiek op het functioneren van het SBL-bestuur. Wij constateerden dat het bureau voor een belangrijk deel de gang van zaken bepaalde, dat het bestuur – afgezien van de voorzitter – vaak achter de feiten moest aanlopen, dat de rol van de voorzitter een dubbelzinnige was met haar loyaliteit ten opzichte van bestuur en bureau en dat daardoor de hele operatie van de opzet van een beroepsregister van de vakinhoudelijke verenigingen door SBL enorm vertraagd is en de rol van het SBL-bureau bij onze achterban voortdurend ter discussie stond. Hoewel het bureau van SBL en de medewerkers die bij het project betrokken waren, hun uiterste best gedaan hebben, is het resultaat na jaren vergaderen dat er afgezien van de KVLO-register nog steeds geen beroepsregister door de vakinhoudelijke verenigingen is ingevoerd.
Een van de doelstellingen van het oprichten van de coöperatie was nu juist de lidorganisaties in het bestuur weer ‘de macht’ terug te geven. Er werd ook toegezegd dat docenten vanuit de lidorganisaties zoveel mogelijk voor een langere tijd (b.v. een schooljaar) taken zouden krijgen bij de uitvoering van de plannen van het bestuur waarvoor deze docenten dan gedetacheerd zouden worden. Nu wordt in dezen alleen over lidorganisaties en/of andere relevante uitvoerders gesproken.
De rol en de zeggenschap van het bureau zullen in onze ogen nauwkeuriger omschreven moeten worden dan nu gebeurt. Een term als regiebureau wekt wel heel sterk de indruk dat we in dezelfde situatie terechtkomen als in het verleden: voorzitter en directeur plus bureau bepalen wat er gebeurt en het bestuur krijgt achteraf de kaders aangeboden om de zaak te legitimeren. Een term als stafbureau vinden wij passender voor een bureau dat kennis inbrengt en een uitvoerende functie heeft . Wij vinden dat dit aspect van de coöperatie vooraf heel goed geregeld moet worden om niet de fouten van vroeger te herhalen.
Bij dit thema blijft natuurlijk onze vraag: hoe handhaaft de coöperatie de beslissende invloed van het Platform VVVOen de afzonderlijke vakinhoudelijke verenigingen als het gaat om de inhoud van de eisen en de toepassing ervan voor het opnemen of uitzetten bij het register?
Hoe worden de stemverhoudingen? Gaan de onderwijsbonden een meerderheidspositie innemen waardoor in principe elk voorstel van de vakinhoudelijke verenigingen afgewezen kan worden?
§ 3.4 Belendende percelen (p.13)
Weinig veelbelovend voor wederzijds begrip en respect vinden wij de opsomming van de taken die voor de lidorganisaties gewoon doorlopen. Het gaat hier uitsluitend om zaken die de onderwijsbonden betreffen. Zijn jullie zo slecht op de hoogte van wat vakinhoudelijke verenigingen doen? Ook verderop in deze paragraaf worden uitsluitend voorbeelden uit de wereld van de onderwijsbonden gegeven.
De laatste zin maakt goed duidelijk dat het heel helder moet zijn wie over wat gaat. Dat missen we wel in dit trajectplan.
§ 4 Uitwerking van de kaders (p.15)
We willen hier nog eens herhalen dat er geen overhaaste beslissingen genomen moeten worden. Zoals gezegd: het omvormingsproces met organisaties die hun achterban moeten raadplegen, heeft zijn tijd nodig. Er zal binnen de lidorganisaties eerst duidelijk draagvlak moeten zijn voor de richting waarin we ons bewegen voordat er draagvlakbijeenkomsten van de lidorganisaties gezamenlijk worden georganiseerd. Het risico is dan aanwezig dat dergelijke bijeenkomsten in Poolse landdagen ontaarden.
Het moge duidelijk zijn dat er nog wel wat moet gebeuren voordat onze achterban overtuigd is van de richting die gekozen wordt, laat staan van de uiteindelijke inrichting en uitvoering als het om het beroepsregister gaat .
We wensen jullie veel sterkte en een onafhankelijke geest toe bij dit alles, in het belang van de kwaliteit van ons onderwijs.
Met vriendelijke groet,
namens het bestuur van het Platform VVVO
René van de Kraats