Nieuwsberichten

Brieven en Persberichten

Aan: de leden van de Vaste Kamercommissie van OCW
Datum:  14 september 2008
Betreft: het wetsvoorstel inzake het College voor Examens (31 411)

De vakinhoudelijke verenigingen vertegenwoordigen tienduizenden vakdocenten in het voortgezet onderwijs en dezen voelen een grote betrokkenheid bij de examinering in het voortgezet onderwijs. Wij zijn echter hoogst ongelukkig met de wijze waarop de staatssecretaris in haar nota naar aanleiding van het verslag een positie van de vakinhoudelijke verenigingen in het College voor Examens afwijst terwijl de personeelsvakorganisaties wel met een vertegenwoordiger gaan participeren in dit college. Weliswaar dragen de vakinhoudelijke verenigingen docenten voor in alle vaksecties voor de examenopgaven en terecht blijft dat ook zo, maar ook op dat lagere niveau spelen de personeelsvakorganisaties al een rol zonder dat dit zich altijd vertaalt in een voldoende vakinhoudelijke betrokkenheid bij de kwaliteit van de examinering.

De Onderwijsraad heeft juist in haar advies Een onafhankelijk College voor examens erop gewezen dat de personeelsvakorganisaties inhoudelijk veel minder zijn betrokken bij de examinering dan de vakinhoudelijke verenigingen. Wat dreigt is dat men nu met dit wetsvoorstel bij de examinering vervalt in de oude fout dat telkens wordt besloten op basis van een vermeend draagvlak. Juist de parlementaire onderzoekscommissie Dijsselbloem heeft afgelopen jaar indringend gewaarschuwd voor het falend onderwijsbeleid waartoe dit leidt.

Daarom verzoeken wij U bij Uw inbreng in het plenaire debat nadrukkelijk aandacht te besteden aan het onlogische karakter van de keuze van organisaties die de staatssecretaris in het College voor Examens een positie wil geven. Institutionalisering van vermeend draagvlak zal het onderwijs eerder schaden dan verbeteren.

Persbericht: reactie op rapport Dijselbloem

Datum: 16 februari 2008
Betreft: reactie op rapport Dijselbloem
Geachte heer Dijsselbloem

Nu uw commissie haar rapport heeft uitgebracht, wil ik u namens Platform Vakverenigingen Voortgezet Onderwijs bedanken voor de gelegenheid die u ons twee keer geboden heeft om onze visie op het proces van onderwijsvernieuwing de afgelopen decennia te geven.

Wij hebben de zorgvuldigheid waarmee uw commissie zich op de gesprekken met ons had voorbereid en deze heeft gevoerd, op prijs geteld. Onze waardering geldt evenzeer voor de wijze waarop mevoruw De Kler onze komst heeft begeleid en voor de manier waarop ze de gesprekken heeft verslagen.

Onze reactie op de inhoud van uw rapport kunt u in het hierbij ingesloten persbericht lezen.


PERSBERICHT

van: Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs, 16 februari 2008

VAKDOCENTEN OVER DE COMMISSIE DIJSSELBLOEM

Reactie van het bestuur van het Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs op het rapport van de Commissie Dijsselboem Tijd voor onderwijs.

Het bestuur van het Platform Vakverenigingen Voortgezet Onderwijs (VVVO) heeft met instemming kennis genomen van de grote lijn van het rapport van de Commissie Dijsselbloem.

Een van onze bezwaren tegen de onderwijsvernieuwingen was dat leraren en hun organisaties soms wel gehoord werden, maar veelal achteraf ter legitimatie van wat al besloten was, zoals ook de Commissie Dijsselbloem constateert. Vaak werden ze niet gehoord of werden hun adviezen terzijde geschoven. Wij hopen dat minister, staatsecretaris en Kamer in de toekomst hieruit de les zullen trekken dat het Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs voortaan een vaste gesprekspartner zal zijn.

Het Platformbestuur is verheugd dat de Commissie vaststelt dat de kwaliteit van de docenten een van de belangrijkste waarborgen is voor de kwaliteit van het onderwijs.

In het kader van de discussie over de onderwijstijd heeft het Platformbestuur er al bijna een jaar geleden op gewezen dat schoolleiders steeds minder geneigd zijn hun docenten vrij te geven voor noodzakelijke scholing. Het Platformbestuur beschouwt het als een ondersteuning van zijn standpunt dat docenten veel te weinig gelegenheid gekregen hebben en krijgen om zich verder te professionaliseren, als de commissie constateert dat scholing van docenten een van de basisvoorwaarden voor onderwijsvernieuwing is waaraan vaak niet werd en wordt voldaan.

Tijdens de onderwijsvernieuwingen van de afgelopen decennia is elke vakvereniging begrijpelijkerwijs

opgekomen voor het eigen vak. Binnen het Platform zijn de vakverenigingen het evenwel altijd met elkaar eens geweest over de noodzaak van basale vakkennis. Het Platform is dan ook blij dat de Commissie vaststelt dat door middel van het ontwikkelen van leerstandaarden en canonisering van onderwijsinhoud voor iedereen helder moeten zijn wat de leerlingen aan het einde van hun schoolperiode moeten kennen en kunnen. Met de voorgestelde herwaardering van onderwijsinhoud zal, zo verwacht de commissie tot ons genoegen, de positie en de waardering voor de vakdocent weer worden versterkt.

Het Platform heeft zelf al conform de gedachte van de Commissie ertoe bijgedragen dat er een wetenschappelijk onderzoek verricht gaat worden naar onderwijs dat gegeven wordt door docenten die daartoe niet bevoegd zijn.

Het Platformbestuur is blij met de constatering van de Commissie dat voor vernieuwingen van de onderwijsinhoud (examenprogramma’s e.d.) een continu en geleidelijk proces nodig is waarvoor ook zichtbaar en structureel middelen op de begroting moeten worden vrijgemaakt. Het Platform ziet het als een ondersteuning van het werk van de vakverenigingen wanneer de Commissie constateert dat vakdocenten moeten betrokken worden bij de inhoudelijke uitwerking van deze nieuwe onderwijsprogramma’s. Het Platform verwacht daarom dat in de toekomst de vakverenigingen in alle vormen van overleg betrokken worden en dat er in elke commissie vakdocenten vertegenwoordigd zullen zijn.

De Commissie stelt vast dat voor de kwaliteit van het onderwijs in het voorgezet onderwijs de kwaliteit van de lerarenopleidingen cruciaal is. De commissie beveelt daarom aan dat de overheid heldere onderwijsdoelen (vakinhoud en didactiek) en centrale examinering op lerarenopleidingen invoert. Wij spreken de wens uit dat derhalve ook de vakverenigingen als representanten van de vakdocenten mede een rol zullen spelen bij het vaststellen van de vereiste vakinhouden.

Tenslotte hebben wij met instemming gelezen dat de Commissie het als een basisvoorwaarde voor

onderwijsvernieuwing ziet dat deze onder de docenten gedragen wordt. Als vertegenwoordigers van de vakdocenten in het onderwijs willen wij graag een bijdrage leveren aan het dichten van de kloof die er in de afgelopen jaren is ontstaan tussen de politiek en de leraren.

    Beroepsvereniging

    Datum: 14 februari 2008
    Betreft: beroepsvereniging
    Geachte heer Plasterk,

    Bijna twee maanden geleden heeft u met het Actieplan Leerkracht van Nederland uw beleidsreactie gegeven op het advies van de Commissie Leraren onder leiding van de heer Rinnooy Kan.

    De maanden voor het uitkomen van deze beleidsreactie heeft u, naar wij hebben vernomen, diverse personen en instanties geraadpleegd bij het formuleren van uw actieplan, zoals de onderwijsbonden en de organisatie van schoolleiders in het voortgezet onderwijs. Wij hadden verwacht in deze kwestie ook een van uw gesprekspartners te zijn. Wij hopen u in deze brief duidelijk te maken waarom.

    In uw beleidsreactie noemt u in navolging van de Commissie Leraren als belangrijk punt voor de versterking van de beroepsgroep van leerkrachten de oprichting van een Beroepsvereniging Leraren. Deze beroepsvereniging zou voor en door leraren moeten worden opgericht. Een van haar belangrijkste taken zou de instelling van een beroepsregister voor leraren moeten zijn.

    Tot nu toe is de discussie vooral over de arbeidsvoorwaardelijke kant van het beroep gegaan. Heel begrijpelijk, maar het lijkt ons tijd worden dat er over de kwestie van het beroepsregister en de op te richten beroepsvereniging meer duidelijkheid komt. Wij zouden daarom graag met u in gesprek gaan over de volgende punten.

    1. De vakverenigingen zijn op dit moment druk bezig zijn met het invoeren van een beroepsregister. De KVLO heeft al een compleet register ingevoerd voor haar leden, terwijl Levende Talen en een aantal andere vakverenigingen dat op afzienbare termijn zullen doen. We begrijpen daarom niet goed welke rol een op te richten beroepsvereniging hierbij zou kunnen spelen. Wat er ook gaat gebeuren, de vakverenigingen willen in ieder geval zeggenschap houden over de vakinhoudelijke componenten in de registratie-eisen.
    2. Wij hebben in uw actieplan een verwijzing gemist naar deze ontwikkelingen binnen de vakverenigingen om tot een beroepsregister te komen. Wij vragen ons af waarom dat niet gebeurd is. Wij zijn daarom erg benieuwd hoe u tegen deze activiteiten aankijkt.
    3. Wij zouden graag meer van u willen horen over het business-plan om tot de oprichting van een beroepsvereniging te komen en over de vraag hoe de relatie van deze beroepsvereniging tot onze organisaties zou moeten zijn. Wij vragen ons namelijk af of een dergelijke vereniging naast de bestaande organisaties in de sector van het voortgezet onderwijs wel levensvatbaar is. Wij vrezen dat er veel geld en energie gestoken gaat worden in het oprichten van een organisatie waar het onderwijs zelf niet om gevraagd heeft.
    4. Gezien de drukbezochte congressen en studiemiddagen die de vakverenigingen organiseren, de tijdschriften van niveau die ze uitbrengen en de vele adviezen die ze aan instellingen als uw ministerie geven, is het misplaatst om van reactiveren van vakverenigingen te spreken, zoals u in navolging van de Commissie Leraren doet. We zijn wel benieuwd wat u onder het begrip versterken van verenigingen in dit verband verstaat. Als u daarmee bedoelt dat voor bestuurders van (het Platform van) vakinhoudelijke verenigingen dezelfde verlofconstructie zou moeten gelden als voor docenten die actief zijn in een onderwijsbond (het zgn. imperatief verlof), zijn wij het van harte met u eens. Wij pleiten al jaren daarvoor. Uiteraard zijn wij evenmin tegen het versterken van onze organisaties in andere opzichten, maar wij zouden graag weten wat u zich daarbij voorstelt.

    Deze week is het rapport uitgekomen van de Commissie-Dijsselbloem. Wij hebben tijdens een hoorzitting van deze commissie duidelijk kunnen maken dat een van de grote fouten die bij onderwijsvernieuwingen in het verleden zijn gemaakt, het feit is dat leraren en hun organisaties soms wel gehoord werden, maar veelal achteraf ter legitimatie van wat al besloten was. Vaak werden ze niet gehoord of werden hun adviezen terzijde geschoven.

    Gezien het bovenstaande verwachten we dat u een les uit dit verleden trekt en ons uitnodigt voor een gesprek om op die manier ook de vakverenigingen actief bij uw actieplan te betrekken.

    Onderwijstijd en Nascholing

    Datum: 9 januari 2008
    Betreft: Onderwijstijd en Nascholing

    Geachte mevrouw van Bijsterveldt-Vliegenthart,

    In april 2007 stuurde het Platform VVVO u een brief over de zorg van het Platform over de strakke handhaving van de onderwijstijd en de gevolgen daarvan voor de mogelijkheid van scholing door leraren. Tot onze spijt heeft het Platform nog geen inhoudelijk antwoord ontvangen.

    Het Platform heeft inmiddels geconstateerd dat de bezorgdheid bewaarheid wordt. Het komt regelmatig voor dat leraren geen toestemming krijgen voor het bijwonen van een nascholingsbijeenkomst, zelfs niet als zij uitgenodigd zijn daar een workshop of lezing te verzorgen. Het argument is dan dat er lessen vervallen en dat de school een probleem krijgt met het vullen van de onderwijstijd.

    Van de Inspectie voor het Onderwijs heeft het Platform begrepen dat het niet de bedoeling is dat nascholing van leraren lijdt onder het handhaven van de onderwijstijd. Ook de VO-raad geeft aan dat nascholing en professionalisering van docenten moet blijven plaatsvinden.
    We hopen dat ook u van mening bent dat handhaving van onderwijstijd niet mag leiden tot inperking van professionaliteit van leraren.

    Het Platform wil graag dat er duidelijkheid komt , voor schoolleiders en voor leraren, welke ruimte mogelijk is. Docenten komen zelf vaak al met oplossingen om lesuitval zoveel mogelijk te beperken. Enkele mogelijkheden zijn de volgende:

    1. De leraar maakt een speciale opdracht (bijvoorbeeld via de Elektronische Leeromgeving, de ELO) en de leerlingen werken daaraan onder toezicht.
    2. De leraar verschuift (voor zover mogelijk) lessen naar een ander moment en geeft overige klassen een speciale opdracht, die zij onder toezicht maken.
    3. De leerlingen werken onder toezicht volgens de studieplanner.
    4. De leerlingen werken volgens de studieplanner en de leraar controleert de volgende les of het werk in orde is.
    5. De leerlingen krijgen een speciale opdracht (bijvoorbeeld via de ELO) en de leraar controleert de volgende les of het werk in orde is.
    6. De leerlingen krijgen een toets tijdens les die anders zou zijn uitgevallen.

    Het Platform is van mening dat bovenstaande mogelijkheden kunnen worden gerekend tot de reguliere onderwijstijd. Wij willen u vragen of u het hierover met het Platform eens bent.

    Docenten hebben recht op scholing, maar scholing kan niet uitsluitend in de avonden, weekeinden of vakanties plaatsvinden.
    Het lijkt ons goed als een leraar gemiddeld acht dagdelen per jaar zijn lestaak kan inruilen voor scholing als er voor wordt gezorgd dat lesuitval tot een minimum wordt beperkt, zoals in bovenstaande voorbeelden. Dit zou betekenen dat vakinhoudelijke, pedagogisch/didactische en algemene scholing (hoe leergebieden in te richten, hoe zet je samenwerking met andere vakken op, hoe organiseer je de nieuwe Tweede Fase etc.) en examenbesprekingen gevolgd kunnen worden.

    Deze brief heeft als doel om op korte termijn goede mogelijkheden te scheppen voor de professionalisering van leraren.
    We geven met deze brief ook aan dat we een te strikte handhaving van de onderwijstijd geen goede zaak vinden. De ruimte die u in december heeft geboden geeft echter nog geen oplossing voor het scholingsprobleem; hiervoor zijn andere maatregelen nodig.

    Wij hopen op een spoedige reactie, waarin u aangeeft wat uw standpunt is met betrekking tot professionalisering van leraren in relatie tot onderwijstijd.
    Ook hopen wij dat u duidelijk wilt maken dat bovengenoemde invulling van lestijd gerekend mag worden tot de reguliere onderwijstijd.
    Leraren willen graag aan de slag met hun professionalisering. Goede professionele leraren komen de kwaliteit van het onderwijs alleen maar ten goede.

    Persbericht: reactie op het rapport Rinnooy Kan

    Datum: september 2007
    Betreft: Rapport Rinnooy Kan

    Reactie van het Bestuur van het Platform van Vakverenigingen in het Voortgezet Onderwijs op het rapport van de Commissie-Rinnooy Kan

    Het bestuur van het Platform van Vakverenigingen is blij dat in het rapport van de Commissie-Rinnooy Kan het probleem van het kwantitatieve tekort aan kwalitatief goede leraren aan de orde wordt gesteld.
    Van grote betekenis vindt het bestuur dat de commissie bij het zoeken naar een oplossing van dit probleem het sturingsfocus naar de leraar zelf heeft verlegd, zoals de Commissie het formuleert.
    Het is ook onder de indruk van het vele werk dat de Commissie verzet heeft om tot een goede analyse van de huidige situatie en de voorgeschiedenis ervan te komen.

    Een betere beloning
    Het deelt de visie van de commissie dat de beloningsverschillen van leraren ten opzichte van hoogopgeleide functionarissen in andere sectoren moeten worden ingelopen. Het vindt ook dat voor een kwalitatieve verbetering van het leraarschap leraren primair op grond van hun opleidingsniveau ingeschaald worden. Met name voor de kwaliteit van het voortgezet onderwijs is het noodzakelijk dat academisch geschoolden op deze wijze gestimuleerd worden om voor de klas te gaan staan.

    Een sterker beroep
    Het bestuur is het uiteraard geheel eens met de gedachte dat docenten belang hebben bij een sterke organisatie van hun beroepsgroep. Het is het uitgangspunt geweest voor de oprichting van het Platform tien jaar geleden. Bij de voorstellen die de Commissie hierover doet, hebben wij evenwel de nodige kanttekeningen te maken.

    De bezwaren van het bestuur komen kort gezegd erop neer dat de commissie miskent dat de vakverenigingen al decennia lang een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Hun leden hebben zich al die jaren vrijwillig ingespannen voor de vakinhoudelijke en vakdidactische verbetering van het onderwijs. In dat opzicht vormen zij de voorhoede binnen hun beroepsveld. Zij hebben ervoor gezorgd dat deze vakverenigingen zich tot sterke organisaties ontwikkeld hebben. Het zijn de vakverenigingen die al jaren opkomen voor de belangen van de docenten, vooral als deze in een kwalitatief goede uitoefening van hun vak worden bedreigd. Juist in deze vakverenigingen ligt het sturingsfocus bij de docenten zelf. Zo is een aantal van deze vakverenigingen de laatste twee jaar druk bezig een beroepsregister voor hun leden te ontwikkelen.

    Het verbaast het Platformbestuur dan ook dat deze vakverenigingen in het rapport van de commissie Rinnooy Kan een rol toebedeeld krijgen die geen recht doet aan hun positie in het huidige onderwijsveld. Het is tot daar aan toe dat ze consequent aangeduid worden met beroepsverenigingen, alsof het woord vak en de daarmee verbonden vakkennis een belast begrip is voor de Commissie. Maar het gaat te ver als de commissie stelt dat deze verenigingen geactiveerd of gereactiveerd dienen te worden (zie p. 55 van Leerkracht), onder de paraplu van de Stichting Beroepskwaliteit Leraren.

    De Commissie stelt voor om deze Stichting Beroepskwaliteit Leraren om te vormen tot de beroepsvereniging van leraren, onder de naam Beroepsgroep Leraren, waarvan alle docenten die bevoegd zijn, lid kunnen worden om een beroepsregister te kunnen aanleggen en te onderhouden. Dat beroepsregister moeten ze aanleggen en onderhouden, willen ze hun bevoegdheid behouden om les te kunnen geven. In feite worden docenten op deze wijze gedwongen lid te worden van een beroepsvereniging waarnaar door hen zelf helemaal niet gevraagd is en die hun door de overheid op deze wijze als het ware wordt opgelegd.

    De Stichting Beroepswaliteit Leraren, waarvan twee bestuursleden deel uitmaakten van de Commissie, is een stichting, geen vereniging. De naam SBL is vooral bekend in combinatie met de zeven beroepscompetenties. De door de overheid gesubsidieerde Stichting is geen vereniging zoals de 25 vakverenigingen die samen 38.000 vakdocenten vertegenwoordigen.
    Het Platform VVVO verenigt deze vakverenigingen en behartigt de vakoverstijgende belangen van de docenten. In de tien jaar dat het Platform bestaat, heeft het zich – in tegenstelling tot wat de Commissie beweert – tot een sterke organisatie ontwikkeld die voor de belangen van de docenten bij overheid en diverse onderwijsorganisaties opkomt. De vakverenigingen zelf behartigen al tientallen jaren de vakspecifieke belangen. Sommige verenigingen vieren binnenkort hun eeuwfeest. Alle docenten zijn vakdocent en kunnen zich bij deze vakverenigingen aansluiten. Docenten kiezen zelf hiervoor, worden daartoe niet gedwongen.

    Het is volgens het bestuur van het Platform VVVO niet nodig dat er een tweede vereniging voor de beroepsgroep komt, waarvan je als docent wel lid moet worden om een beroepsregister aan te leggen dat je moet onderhouden om je bevoegdheid om les te geven niet te verliezen. Dit wekt toch sterk de indruk dat de commissie de overheid een beroepsvereniging en een beroepsregister aan docenten wil laten opleggen, maar het daarbij wil doen voorkomen alsof deze beroepsvereniging en het beroepsregister er door en voor docenten komt. Dat vindt het bestuur toch wel een merkwaardige invulling van het verleggen van het sturingsfocus naar de docenten zelf.
    Het is voor het bestuur onaanvaardbaar dat een door de overheid opgelegde Beroepsgroep Leraren over het nascholingsaanbod van de door de leraren zelf opgerichte vakverenigingen zou kunnen gaan beslissen.

    Het Platformbestuur vreest dat een dergelijk, door de overheid verplicht te stellen lidmaatschap van een tweede beroepsvereniging naast de in het Platform verenigde, door docenten zelf opgerichte en met veel inzet georganiseerde vakverenigingen een uitholling van deze organisaties met zich mee zal brengen en daarmee een verlaging van de kwaliteit van ons vak. We verwachten veel weerstand van vakdocenten tegen een dergelijke constructie die aan het beoogde doel van de Commissie voorbijschiet: de oplossing van het kwantitatieve tekort aan kwalitatief goede leraren.
    Slechts uit de vrijwillige samenwerking van SBL en vakverenigingen kan synergie ontstaan bij de benadering van docenten die geen lid zijn van een vakvereniging.

    Een professionelere school
    Tenslotte deelt het Platformbestuur de mening van de Commissie dat docenten meer betrokken moeten worden bij beslissingen over onderwijs en organisatie. Het is minder optimistisch dan de commissie als het gaat om de vraag of het huidige instrumentarium van de school, medezeggenschap en integraal personeelsbeleid, toereikend is om de invloed van de leraren te versterken, met name als het gaat om de positie van hun vak in de school.
    Het Platformbestuur mist in de analyse van de Commissie aandacht voor de concrete werksituatie van docenten . De vakverenigingen pleiten al jaren voor een verkleining van de taakomvang en klassengrootte en voor vermindering van werkdruk door verdere facilitering. Op de korte termijn zal dat geen bijdrage leveren aan de verkleining van het lerarentekort, maar het kan op den duur wel eens essentieel blijken te zijn voor de verhoging van de kwaliteit van het onderwijs en van de status van het leraarsberoep.

      Rinnooy Kan, instelling Commissie Leraren

      Datum: 18 juni 2007
      Betreft: reactie van Platform VVVO op instelling Commissie Leraren

      Geachte heer Rinnooy Kan,
      In een schrijven van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap concludeert deze dat voor het lerarenbeleid de komende jaren de aanpak van het lerarentekort en de positie en kwaliteit van de leraar centraal moeten komen te staan. De minister heeft, naar wij begrepen, uw commissie ingesteld om zich over de uitwerking van deze onderwerpen te laten adviseren. Het Platform van Vakinhoudelijke Verenigingen in het Voortgezet Onderwijs is verheugd dat op deze wijze de kwaliteit van de leraar in de aandacht komt te staan, in een tijd waarin de beeldvorming over het leraarschap in de media vaak in strijd is met wat docenten zelf als hun werkelijkheid ervaren. Het Platform ondersteunt de werkzaamheden van uw commissie dan ook van harte.

      Omdat het Platform en de daarbij aangesloten vakinhoudelijke verenigingen tot op heden een belangrijke rol hebben gespeeld bij de verbetering van de kwaliteit van de leraar, vinden wij het van groot belang dat uw commissie op de hoogte is van wat wij daartoe ondernomen hebben en van plan zijn.

      Het Platform VVVO is, zoals u waarschijnlijk al weet, een koepelorganisatie en fungeert als gezamenlijke spreekbuis en aanspreekpunt voor alle 26 aangesloten verenigingen. Het voornaamste doel is de invloed van deze verenigingen te versterken en daarmee de positie van de docent op de werkvloer. Daarbij beperkt het Platform zich tot vakoverstijgende kwesties. Vakspecifieke belangen worden uiteraard door de vakinhoudelijke verenigingen zelf behartigd. Meer informatie over het Platform en de vakinhoudelijke verenigingen vindt u op onze website: www.platformvvvo.nl

      Wij zijn ervan overtuigd dat Platform en vakinhoudelijke verenigingen een sleutelpositie innemen bij de verbetering van de kwaliteit van de vakinhouden in het voortgezet onderwijs en de professionalisering van de daarbij betrokken docenten. Dat gebeurt op drie manieren: door ondersteuning, deskundigheidsbevordering en belangenbehartiging van onze leden. U kunt op onze website lezen welk actieplan het Platform daartoe ontwikkeld heeft.

      De vakinhoudelijke organisaties zijn de belangrijkste organisaties waarin docenten zich verenigd hebben, als het gaat om de inhoud van hun vak. Het Platform laat de gezamenlijke stem van deze vakverenigingen hierover op verschillende podia horen. Die stem zegt luid en duidelijk: de discussie over de kwaliteit van de vakinhouden moet bovenaan op de agenda komen te staan. Het zou goed zijn als de overheid daarvan doordrongen raakt en uw commissie zich dat realiseert, als het de Regering adviseert over het opstellen van een actieplan voor de verbetering van de kwaliteit van de leraar.

      Financiele ondersteuning van de activiteiten van Platform en aangesloten vakverenigingen is daarbij voor organisaties die voor een belangrijk deel van hun werkzaamheden afhankelijk zijn van vrijwilligers, van groot belang. Wij hebben al eerder en vaker erop gewezen dat het hoog tijd wordt dat bestuursleden die hun werk voor Platform en vakverenigingen in eigen tijd verrichten, door de overheid daarvoor gefaciliteerd worden.

      De overheid zou zich ook moeten realiseren dat Platform en aangesloten vakverenigingen bij verdere vernieuwingen in het onderwijs vaste gesprekspartners dienen te zijn, die in alle fasen van de besluitvorming serieus genomen dienen te worden. Bij beleidsrondes van Regering en Kamer en hoorzittingen over het voorgezet onderwijs zou het vanzelfsprekend moeten zijn dat vakdocenten en hun vakinhoudelijke organisaties gehoord worden. In door de overheid ingestelde commissies, zoals recentelijk de Profielcommissies en uw eigen commissie, zouden ook vakdocenten en hun vakinhoudelijke verenigingen (c.q. het Platform) vertegenwoordigd moeten zijn.

      Professionalisering van onze leden via studiemiddagen en congressen van de eigen vakvereniging of van andere instellingen zouden door de overheid als een onlosmakelijk deel van de leraarstaak moeten worden gezien, dat niet in het gedrang dient te komen door discussies over onderwijstijd.

      Gezien de spilfunctie die de vakinhoudelijke verenigingen innemen bij de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, verwacht het bestuur van het Platform dat u het de gelegenheid biedt het bovenstaande toe te lichten.

      Dijsselbloem, onderwijsvernieuwingen

      Datum: 15 juni 2007
      Betreft: rol van de vakinhoudelijke verenigingen bij de onderwijsvernieuwingen

      Geachte heer Dijsselbloem,
      Naar wij begrepen hebben doet uw commissie onderzoek naar de manier waarop het afgelopen decennium de politieke besluitvorming over vernieuwingen in het onderwijs tot stand is gekomen. Zij kijkt daarbij in het bijzonder naar de gang van zaken rondom de invoering van de basisvorming, de tweede fase en het vmbo en wil daaruit lessen trekken voor de toekomst. Het Platform van Vakinhoudelijke Verenigingen in het Voortgezet Onderwijs ondersteunt het werk van uw commissie van harte.

      Het Platform VVVO is, zoals u waarschijnlijk al weet, een koepelorganisatie en fungeert als gezamenlijke spreekbuis en aanspreekpunt voor alle 26 aangesloten verenigingen. Het voornaamste doel is de invloed van deze verenigingen te versterken. Daarbij beperkt het Platform zich tot vakoverstijgende kwesties. Vakspecifieke belangen worden uiteraard door de vakinhoudelijke verenigingen zelf behartigd. Meer informatie over het Platform en de vakinhoudelijke verenigingen vindt u op onze website: www.platformvvvo.nl

      Toen de genoemde onderwijsvernieuwingen in de jaren negentig werden doorgevoerd, hebben de vakinhoudelijke verenigingen op verschillende momenten gezamenlijk maar ook afzonderlijk hun standpunten kenbaar gemaakt aan Regering en Kamer.

      Soms waren de pleidooien vanuit de vakinhoudelijke verenigingen noodgedwongen tegenstrijdig: tegemoetkoming aan de argumenten van de ene vakinhoudelijke vereniging kan ten koste gaan van de ruimte die aan andere vakken wordt geboden.

      Steeds heeft echter bij de vakinhoudelijke verenigingen het belang van de vakinhouden voor de leerlingen en voor hun kansen in het vervolgonderwijs, op de arbeidsmarkt en in de maatschappij vooropgestaan. Ze zijn daarom b.v. nooit gekant geweest tegen vormen van vakoverstijgende aanpak, maar hebben wel steeds benadrukt dat juist voor een dergelijke aanpak gekwalificeerde vakdocenten nodig zijn.

      Afgezien van de vaak plezierige en zinvolle vormen van overleg die het Platform of de vakinhoudelijke verenigingen tijdens het bovengenoemde vernieuwingsproces met diverse instellingen hebben gehad, moeten we over de afgelopen periode toch de volgende tekortkomingen in het overheidsoptreden constateren:

      • Soms trad de overheid wel in contact met schoolbesturen en -managers, met onderwijsbonden en diverse onderwijsondersteunende instellingen, maar nu juist niet met de docenten en hun vakinhoudelijke organisaties. Maar al te vaak werden er commissies ingesteld waarin nauwelijks of geen docenten vertegenwoordigd waren: de mensen die met hun voeten in de klei van de dagelijkse lespraktijk staan en weten waarover ze het hebben. Ministers beweren dan al gauw dat het veld is geraadpleegd, maar u moet goed beseffen dat overleg met onderwijsbonden of schoolleiders, tegenwoordig verenigd in een organisatie die zich de VO-raad noemt maar slechts managers en besturen vertegenwoordigt, iets anders is dan overleg met het hele onderwijsveld. In de vakinhoudelijke verenigingen zijn de docenten vertegenwoordigd die de spil vormen in het proces van kwaliteitsverbetering van vakinhouden.
      • Het kwam wel voor dat de docenten en hun organisaties in een bepaald stadium wel gehoord werden en dat op basis daarvan op ambtelijk niveau voorstellen waren ontwikkeld, maar dan werden deze soms ingrijpend gewijzigd, omdat de politiek een andere kant uit wilde, zonder dat de docenten en hun vakinhoudelijke verenigingen nog gelegenheid kregen om hun bedenkingen tegen deze veranderingen kenbaar te maken.
      • Herhaaldelijk hebben Platform en vakinhoudelijke verenigingen er bij de overheid op aangedrongen tijdig ingelicht te worden over de invoering van nieuwe vakinhoudelijke veranderingen om de achterban op een adequate wijze in te lichten of te consulteren. Vaak gebeurde dat te laat of helemaal niet.

      In het bestek van deze brief moeten wij met deze kritiek volstaan. Uiteraard zijn wij ten volle bereid het een en ander voor uw commissie te komen toelichten.

      Het Platform en de daarbij aangesloten verenigingen gaan ervan uit dat uit de gemaakte fouten lessen getrokken zullen worden en dat de overheid in de toekomst docenten en hun organisaties niet opnieuw passeren of te laat op de hoogte stellen. Wij vinden het een vanzelfsprekende zaak dat de overheid in alle stadia van de besluitvorming het Platform en vakinhoudelijke verenigingen als een vaste gesprekspartner beschouwen waar het gaat om inhoudelijke vernieuwingen in het voortgezet onderwijs. Het zou goed zijn als u deze overweging wilt betrekken bij het advies dat uw commissie na de zomervakantie aan de Kamer zal uitbrengen.

      Onderwijstijd

      Datum: 19 april 2007
      Betreft: gevolgen invulling onderwijstijd door scholen voor professionalisering docenten

      Geachte mevrouw Bijsterveld,
      Met ingang van dit schooljaar zijn voor het voortgezet onderwijs een nieuwe norm en definitie van onderwijstijd vastgesteld. Scholen zijn op dit moment druk bezig om -indien nodig- wijzigingen door te voeren in de organisatie van het onderwijs en van de school om te voldoen aan de wettelijk normen.
      CNV Onderwijs heeft in een brief aan u al haar bezorgdheid geuit over de gevolgen daarvan voor de werkdruk van het onderwijspersoneel.

      Het Platform VVVO (Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs) wil u nadrukkelijk wijzen op een ander nadelig gevolg.
      De verschillende bij het Platform aangesloten vakverenigingen horen van hun leden, de vakdocenten, verontrustende signalen dat docenten niet meer of slechts zeer beperkt in staat worden gesteld zich te professionaliseren en nascholing te volgen. Dit betreft nascholing op vakinhoudelijk en didactisch gebied.
      In de taakomschrijving van docenten is opgenomen dat (na)scholing deel uitmaakt van het takenpakket. Scholen zijn echter steeds minder bereid om docenten gelegenheid te geven om daadwerkelijk deze nascholing  te volgen. Vaak wordt als argument gebruikt dat dit ten koste zou gaan van de onderwijstaak, zeker als het scholing betreft die tijdens lestijd wordt gevolgd.
      De vakverenigingen zijn verontrust omdat het belemmeren van mogelijkheden voor professionalisering onherroepelijk leidt tot kwaliteitsverlies in het onderwijs: verlies van kwaliteit van docenten en ook verlies van kwaliteit van het onderwijs aan de leerlingen.

      Eén van de maatregelen om het beroep van leraar aantrekkelijker te maken is het verlagen van de werkdruk. Een andere mogelijkheid is docenten ruim de gelegenheid te geven zich bij te scholen om  zo in staat te zijn te voldoen aan de steeds veranderende eisen die het beroep van docent stelt.
      Door de wijze waarop het beleid rond de uren norm nu wordt geïnterpreteerd neemt de werkdruk toe en wordt het beroep niet uitdagender.
      Naar onze overtuiging kan dat niet de bedoeling zijn.
      Het Platform VVVO acht het van groot belang deze effecten onder uw aandacht te brengen.

      Het Platform VVVO is van harte bereid om mee te denken en mee te werken aan het realiseren van een zodanige invulling van de onderwijstijd, dat deze ten goede komt aan de kwaliteit van het onderwijs.

      Graag zien wij uw reactie tegemoet.

      Wijziging structuur vaksecties CEVO

      Datum: 14 juni 2005
      Betreft: wijziging structuur vaksecties CEVO

      Geacht bestuur,
      Hierbij willen we onze bezorgdheid uitspreken over de voorgenomen aanpassing van de samenstelling van de CEVO-vaksecties. Donderdag 9 juni jl. gaven de heren Bouwsma en Melissen hierover uitleg in onze platformvergadering.
      De vaksecties van de CEVO zouden bij deze aanpassing, naast de voorzitter uit het naast hoger gelegen onderwijs, slechts bestaan uit een vertegenwoordiger vanuit de onderwijsvakorganisaties. De vertegenwoordigers uit het voortgezet onderwijs, die zijn aangedragen door de vakinhoudelijke verenigingen, zouden een plaats moeten krijgen bij de constructiegroepen van het Cito.
      Wij begrepen dat deze structuurwijziging was ingegeven door het streven een einde te maken aan een inefficiënte wijze van werken en een vermenging van rollen: de vaksecties van de CEVO zouden zich niet beperken tot het geven van de opdracht aan het Cito en tot de definitieve vaststelling van de examens, maar zich ook bemoeien met de constructie ervan.
      Het is voor ons de vraag of deze vorm van samenwerking en overleg niet juist ten goede komt aan de kwaliteit van de examens. Het tegendeel zou eerst aangetoond moeten worden. Als dan toch besloten zou moeten worden tot een duidelijke scheiding tussen de opdrachtgevers en de constructeurs, denken wij echter dat er dan veeleer iets in de cultuur van de vaksecties van de CEVO gewijzigd zou moeten worden en niet per se in de structuur ervan.
      Het is opmerkelijk dat juist de vertegenwoordigers uit het voortgezet onderwijs in de vaksecties van de CEVO, die zijn aangedragen door de vakinhoudelijke verenigingen, in deze wijziging het veld moeten ruimen. Juist door hun vakinhoudelijke expertise zijn de vertegenwoordigers van de vakinhoudelijke verenigingen bij uitstek degenen die in staat zijn de juiste opdracht te geven en de eindverantwoordelijkheid voor de definitieve vaststelling van de examens mede op zich te nemen. De onderwijsvakorganisaties zijn niet op basis van vakinhoudelijke motieven georganiseerd, waardoor hun vertegenwoordigers niet per definitie borg kunnen staan voor een vakinhoudelijk verantwoorde vaststelling van de examens, ook al is het denkbaar dat sommigen onder hen wel over de nodige expertise beschikken.
      Met het oog op het creëren van draagvlak in het onderwijsveld lijkt het ons onverstandig het lijntje met de vakmensen op deze wijze door te snijden. Natuurlijk blijft bij de voorgestelde structuur-wijziging de bemoeienis met het construeren van de examens (Cito) wel bestaan, maar vaststellen en mede verantwoording dragen is toch wat anders. Bovendien mist een lid van de constructiegroepen door geheimhoudingsvoorwaarden voor verenigingen de slagkracht die een lid van de vaksecties wel behoudt.

      De vakinhoudelijke verenigingen waren enigszins teleurgesteld te vernemen dat u, als bestuur van CEVO, bovenstaande al had besloten alvorens de betrokken verenigingen erover te consulteren.
      Uit de reacties van de heren Bouwsma en Melissen menen wij te mogen opmaken dat deze besluitvorming nog niet definitief is. Wij hopen van harte dat over de voorgenomen structuur-wijziging nog een vervolggesprek mogelijk is.

      Open brief onderwijspersoneel

      Datum: 31 maart 2005
      Betreft: onderwijspersoneel wil voortouw in kennissamenleving

      Geachte mevrouw Van der Hoeven,
      Regelmatig voeren wij met u overleg over wijzigingen in het Nederlandse onderwijs en over de positie van de werkenden daarbinnen. Wij kennen uw belangstelling voor de kwaliteit van de beroepsbeoefenaren in het onderwijs. Daarom bepleiten wij extra aandacht op korte termijn voor de rol van die beroepsgroep in de kennissamenleving. Uw uitspraak vanochtend dat een belangrijke investering zal worden gedaan in de universiteiten en hogescholen is voor ons aanleiding de dialoog over de leraar en ander onderwijspersoneel te intensiveren. Onderwijs is een kennisintensieve sector, en investeren in personeel is investeren in de leerling. Dat vinden wij niet alleen, maar ook beleidsonderzoekers en politici. We noemen twee voorbeelden.
      – De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid pleit in “Bewijzen van goede dienstverlening” (2004) voor de versterking van de positie en mogelijkheden van de professionals in onder meer het onderwijs. Die professionals weten welke innovaties en kwaliteitsverbeteringen mogelijk zijn en bovendien zijn ze in staat die snel en daadwerkelijk in de praktijk toe te passen. De organisaties in de onderwijsbranche kunnen een bijdrage leveren aan het doorbreken van het wantrouwen dat speelt in de relatie tussen overheid en veld. De WRR pleit onzes inziens terecht voor variatie in werk, voor innovatieve praktijk, voor het organiseren van de aanwezige kennis.
      – De onderwijsministers van 25 landen (waaronder ook Nederland) onderschrijven het OECD-rapport “Teachers matter” (2004). De aantrekkelijkheid van het werken in het onderwijs, het stimuleren van de professionele ontwikkeling van leraren, het zorgdragen voor het vasthouden van effectieve leraren in het onderwijs staan in dat rapport centraal. Die aandachtspunten worden ook geconcretiseerd in voorgestelde gevolgen voor het beleid.
      Wij vinden dat dergelijke studies niet lang zonder gevolgen mogen blijven. Afwachten op welk moment het onderwijs kan worden verbeterd, kan niet aan de orde zijn. Generatie op generatie is afhankelijk van goed onderwijs. Daarom moet het vliegwiel van het onderwijs nu op een hoger toerental worden gebracht.
      Bovendien: als leraren voortdurend aan hun professionele ontwikkeling werken, is dat ook het beste voorbeeld voor onderwijsdeelnemers om een leven lang te blijven leren.
      Onze organisaties willen zich inzetten voor het betrekken van leraren bij het ontwikkelen en invoeren van beleid, voor het ontwikkelen van leergemeenschappen van kenniswerkers, voor het bezielen en het professionaliseren van gekwalificeerd onderwijspersoneel. Daar moet iets tegenover staan, niet primair voor organisaties – maar voor werkenden: de aantrekkelijkheid van het beroep moet worden gezien, de mogelijkheden voor professionele ontplooiing binnen scholen, er moet oog zijn voor talenten en verschillen, voor ondersteuning bij het doen van ontwikkelingsonderzoek binnen de school, voor professionele autonomie en goede werkcondities.
      Wij bieden aan ons daarvoor in te zetten en roepen u op tot spoedig en concreet overleg over een nieuw elan voor de werkenden in het Nederlandse onderwijs.

      Met vriendelijke groet,
      Walter Dresscher voorzitter Algemene Onderwijsbond
      Marleen Barth voorzitter Onderwijsbond CNV
      Harry Evers voorzitter Onderwijsbonden CMHF/MHP
      Dirk Speelman voorzitter Platform Vakinhoudelijke Verenigingen VO
      Annet Kil-Albersen voorzitter Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander onderwijspersoneel
      Aob, Onderwijsbond CNV en Onderwijsbonden CMHF