Platform schrijven

Kennisnet

Datum: 28 mei 2001
Betreft: betaling diensten

Geachte heer Maes,
Namens het Platform VVVO wil u hierbij graag het volgende voorleggen aangaande onze deelname aan Kennisnet en in het bijzonder de “vakcommunities”.
Wellicht is een introductie van ons Platform gepast: het Platform VVVO is een vereniging die als leden vrijwel alle vakverenigingen in het voortgezet onderwijs heeft. Het representeert hiermee deze vakverenigingen en daarmee ook de vakdocenten in het voortgezet onderwijs. Voor een overzicht van onze leden en nadere informatie over het Platform kunnen we u verwijzen naar www.platformvvvo.nl.
De vakverenigingen zien een grote verwantschap tussen hun eigen doelstellingen en datgene wat Kennisnet nastreeft. Voor de vakverenigingen geldt namelijk, dat zij graag de contacten tussen vakdocenten bevorderen, gezamenlijke reflectie over het eigen vakgebied tot stand willen brengen en de discussie over het eigen vakgebied en de relatie met andere vakgebieden willen voeren. Dit gebeurt tot nu toe met name door het uitgeven van vaktijdschriften, het organiseren van confrenties en het optreden als vertegenwoordiging van het desbtereffende vak in allerlei gremia.
Dat deze doelstellingen ook via digitale middelen bereikt kunnen worden en de informatie en communicatiestromen daarmee aanzienlijk verrijkt kunnen worden is voor de vakverenigingen evident. In dat opzicht steunen we de realisatie van kennsinet en het oprichten en onderhouden van vakcommunicties van harte.
Problematisch wordt evenwel dat bij alle activiteiten die van de vakverenigingen gevraagd wordt, men dikwijls niet onderkent dat hier sprake is van vijwilligerswerk. Tezamen met de werkdruk waardoor het huidige docentenbestaan wordt gekenmerkt, leidt dit ertoe dat wij niet zo actief in allerlei ontwikkelingen een rol kunnen spelen, als wenselijk zou zijn. In concreto geldt dit nu ook voor de actieve participatie in de vakcommunities
Enig soelaas zou hier kunnen worden geboden, indien voor dergelijke activiteiten een uurvergoeding kan worden vastgesteld. Hierbij valt te denken aan f 75,- per uur, zijnde de gemiddelde docentuurprijs van dit moment.
Graag zouden we met u in overleg treden om te bezien of dit een begaanbaar pad is, en wat daartoe geregeld zou moeten worden.

Wet bio

Datum: 28 mei 2001
Betreft: wet Beroepen In het Onderwijs

Geachte Minister,
Namens het Platform VVVO wil ik u hierbij enige punten van zorg voorleggen die betrekking hebben op de voorstellen rond de wet voor beroepen in het onderwijs.
Ons eerste zorgpunt betreft de continue aandacht voor het onderhouden van de eigen kennis en vaardigheden van docenten. Oorspronkelijk was een register voorzien waarin pas van herregistratie sprake kon zijn, als de betrokken docent aantoonbaar haar of zijn competenties had bijgehouden. Er zijn op zich goede gronden aan te wijzen voor het niet verplicht invoeren van zo’n landelijk register (zoals het gevaar van buraucratisering). Hiermee lijkt evenwel ook een instrument weggevallen te zijn, dat de docent motiveert de deskundigheid op peil te houden. Wij zien in de huidige voorstellen geen alternatieven naar voren komen die eenzelfde aandacht voor continue professionalisering met zich mee brengen en die verder reiken dan wat de schoolleiding op een bepaald moment wenselijk acht. Dit lijkt ons een achteruitgang ten opzichte van eerdere voorstellen.
Een tweede punt van zorg betreft de vakinhoudelijke en vakdidactische kennis en vaardigheden die docenten dienen te bezitten. In beschrijvingen van startbekwaamheden komen deze tot nu toe wel voor, maar dan alleen in algemene zin; uitwerkingen op het terrein van pedagogisch handelen en dergelijke zijn veelal wel uitgebreid weergegeven. Het lijkt ons van groot belang om voor de verschillende vakgebieden binnen het voortgezet onderwijs landelijk duidelijkheid te scheppen wat de vereiste kennis en vaardigheden voor het desbetreffende vakgebied precies inhouden. Graag leveren we daaraan een bijdrage.

Imperatief verlof bestuurders vakverenigingen

Datum: 20 januari 2001
Betreft: imperatief verlof bestuurders vakverenigingen

Geachte Minister,
Graag breng ik u hierbij namens het Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs, het volgende onder de aandacht.
Het Platform VVVO vertegenwoordigt de vakinhoudelijke verenigingen van docenten in het voortgezet onderwijs. Op de bestuursleden van deze vakverenigingen blijkt in toenemende mate een beroep te moeten worden gedaan. De diverse activiteiten voor de verenigingsleden vergen de nodige aandacht en zorg; ook is het noodzakelijk om in diverse gremia de specifieke ervaringen en wensen vanuit de desbetreffende vakdocenten goed te communiceren. Hierbij achten we het van groot belang dat de vertegenwoordiging van de vakdocenten plaatsvindt door hen die ook zelf in het onderwijs werkzaam zijn.
Zoekend naar de mogelijkheden om het voor docenten mogelijk te maken aan bepaalde vergaderingen deel te nemen die in werktijd vallen, stuitten wij op de verlofmogelijkheden die in de CAO-vo zijn vastgelegd voor bestuursleden, kaderleden of afgevaardigden van centrales van verenigingen van overheids- en onderwijspersoneel of een bij zo’n centrale aangesloten vereniging. Indien het mogelijk zou zijn om deze regeling uit te breiden naar bestuursleden van vakinhoudelijke verenigingen, dan biedt dit in ieder geval soelaas voor die keren dat er binnen schooltijd moet worden opgetreden.
Dit geeft dan de vakverenigingen meer gelegenheid om in te spelen op de ontwikkelingen die voortspruiten uit het vernieuwingsbeleid van de overheid, zoals de nieuwe opzet van het vmbo, de herinrichting van de basisvorming en de verdere uitbouw van het studiehuis. Dit geldt temeer nu –in het kader van verdere autonomie en deregulering- van docenten binnen de scholen, verwacht mag worden dat zij initiatieven ontplooien om aan hun vakken impulsen te geven en over de vakgrenzen heen tot nieuwe vormen van samenwerking te komen.
Hiervoor is dan wel een zekere financiële compensatie voor de betrokken scholen noodzakelijk. Analoog aan de bestaande verlofmogelijkheden stellen we voor om ten behoeve van de financiering van het verlof voor bestuursleden van vakverenigingen een fonds te vormen waarop scholen aanspraak kunnen maken. Voor de omvang van dit fonds kan gedacht worden aan ƒ 900.000,- per jaar. Dit bedrag is gebaseerd op het vrij stellen van twee uur per week voor vier leden van het dagelijks bestuur van de betrokken verenigingen (28 in getal), alsmede vijftien uur imperatief verlof per jaar voor zes leden van het algemeen bestuur van de vakverenigingen.
De onderwijsvakorganisaties staan positief tegenover een dergelijke opzet van ‘imperatief verlof’ voor vakinhoudelijke verenigingen, mits dit niet ten koste gaat van vakbondsfaciliteiten. Dit thema is ook besproken met de voorzitter van de CAO-besprekingen, de heer C.M. Geuze.
Graag lichten we onze vraag nader toe, indien u hier prijs op stelt.
cc drs. C.M. Geuze, VSWO
Aob, Onderwijsbond CNV en Onderwijsbonden CMHF

Van 32 naar 30 uur in de basisvorming

Datum: 16 oktober 2000
Betreft: van 32 naar 30 uur in de basisvorming

Geachte leden van de Vaste Kamercommissie,
Graag brengen wij, als Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs, u hierbij onze zorg onder ogen met betrekking tot de Beleidsreactie basisvorming die de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan de Tweede Kamer zond.
Voor ons, als vakverenigingen van docenten uit het voortgezet onderwijs, was één van de voorstellen van de inspectie, op grond van haar onderzoek naar de basisvorming, cruciaal:
breng het aantal wekelijkse lesuren in de basisvorming terug van 32 naar 30 uur. Hiermee kan bereikt worden dat de overladenheid voor de leerlingen wordt verminderd en er -bij eenzelfde budget- voor docenten tijd ontstaat om gericht aan (verdere) vernieuwingen in de basisvorming te werken.

Dit voorstel wordt nog versterkt door de krapte op de arbeidsmarkt: als er al middelen voor de school ter beschikking zouden komen om extra personeel aan te trekken en daarmee tijd vrij te maken voor gerichte vernieuwingsactiviteiten, dan nog is het de vraag of dat personeel gevonden zou kunnen worden.
Wanneer het voorstel van de inspectie wordt opgevolgd, ontstaat er naast ruimte voor onderwijsvernieuwing bij docenten, ook erkenning van de problematiek die thans door zoveel docenten wordt ervaren: enerzijds het gevoel de leerlingen teveel te moeten aanbieden, anderzijds het gevoel niet genoeg tijd te kunnen besteden aan een daadwerkelijke doorvoering van vereiste veranderingen. Kortom, de druk waaronder docenten in de basisvorming nu verkeren, zou daarmee worden erkend.
De Staatssecretaris stelt evenwel voor om eerst een advies van de Onderwijs af te wachten (te verschijnen in 2001) en vervolgens de consequenties daarvan pas in 2004 in te voeren. Een dergelijk tijdstraject staat op zeer gespannen voet met de situatie waarin scholen nu verkeren.
We wenden ons daarom nu tot u, met het verzoek om te bevorderen dat de reductie van het aantal uren in de basisvorming met ingang van het cursusjaar 2001-2002 gerealiseerd wordt.

Uiteraard zijn wij van harte bereid onze vraag nader toe te lichten.

Procedure veldaanvragen

Datum: 13 juni 2000
Betreft: procedure veldaanvragen

Geachte mevrouw Adelmund,
Namens het Platform VVVO wil u hierbij graag het volgende voorleggen ten aanzien van zogenoemde “veldaanvragen”. Bij de SLO kunnen organisaties die daartoe gerechtigd zijn, veldaanvragen indienen die liggen op het terrein van de expertise van de SLO, met name leerplanontwikkeling. De SLO beschikt hiertoe over een budget om ‘leerplannen te ontwikkelen in het kader van de verlening van diensten op verzoek van organisaties en instellingen ten behoeve van het onderwijs, bedoeld in de wet op het Basisonderwijs, de Interimwet op het Speciaal Onderwijs en het Voortgezet Speciaal Onderwijs en de wet op het Voortgezet Onderwijs’ (uit artikel 12 lid 8 van de Wet SLOA).
Tot de veldaanvraaggerechtigden behoren ook de vakinhoudelijke verenigingen die bij het Platform VVVO zijn aangesloten en het Platform VVVO zelf. Afgelopen jaar zijn alle verenigingen bevraagd over hun ervaringen met door SLO behandelde veldaanvragen. De uitslag van dit onderzoek is nog niet bekend gemaakt, maar gaf volgens de SLO aanleiding tot maatregelen om de opbrengst van de veldaanvragen te vergroten. Met het oog op het jaar 2001 heeft de SLO de voorwaarden voor veldaanvragen aangescherpt. Zo moeten zij een budget beslaan van tenminste f 250.000,- of 125 werkdagen. Ook wordt nadrukkelijk naar de vernieuwende kracht van de aanvrage gevraagd, alsmede een inhoudelijke inkadering van mogelijke onderwerpen gegeven.
In deze voorwaarden kunnen de verenigingen zich deels wel, deels ook niet vinden. Zo achten we het plausibel dat ook veldaanvragen die een budget kennen van minder dan f 250.000,- van waarde kunnen zijn voor het onderwijs in Nederland. Ook wekt deze voorwaarde voor de omvang van een project enige bevreemding, omdat enkele door Platform VVVO voor het jaar 2000 ingediende, vakoverstijgende veldaanvragen te omvangrijk werden geacht en slechts voor twintig dagen werden ingeroosterd.

De waarde van veldaanvragen op zich betwisten we niet: we achten het van groot belang dat vanuit het onderwijsveld vragen kunnen worden beantwoord die een landelijke reikwijdte hebben, zodat in principe alle scholen hiervan kunnen profiteren.
Voor ons gaf de bespreking van deze (eenzijdig afgekondigde) nieuwe voorwaarden wel aanleiding tot een principiëlere vraag:

Is het wel van deze tijd dat een organisatie zowel beschikt over (een toezegging van) gelden voor de beantwoording van bepaalde in het veld levende vragen, zelf de criteria voor toekenning voor deze gelden vaststelt, de veldaanvragen zelf beoordeelt en tenslotte deze ook zelf in projecten uitvoert?

Hiertegenover zouden we een systeem willen stellen waarbij de veldaanvragen worden neergelegd bij een instantie die niet (direct) bij de uiteindelijke uitvoering betrokken is en de SLO (bij voorkeur als één van meerdere offrerende partijen) een offerte uitbrengt op aanvragen waarvoor zij zich gekwalificeerd acht.
Naar ons idee biedt een dergelijk systeem de volgende voordelen:

  • de verantwoordelijkheid voor de gehele procesgang om te komen tot het uitvoeren van veldaanvragen wordt niet eenzijdig bij één partij gelegd;
  • de criteria waaraan veldaanvragen dienen te voldoen kunnen door een (niet zelf uitvoerende) instantie met meer oog voor de vernieuwende effecten op het onderwijs en minder zorg voor de uitvoeringscomplicaties worden vastgesteld;
  • bij meerdere offrerende instanties kan de kwaliteit van onderwijs- en onderwijsondersteunende organisaties in Nederland beter worden benut.

We realiseren ons dat een dergelijk systeem niet van vandaag op morgen kan worden ingevoerd en dat hierbij specifieke wijzigingen in wet- en/of regelgeving moeten worden gerealiseerd. Wegens de voorbereidingstijd die dit zal vergen, hopen we op een spoedige reactie op de hier voorgestelde nieuwe inrichting van veldaanvragen.

    Bezwaar afwijzing veldaanvragen 2001

    Datum: 13 juni 2000
    Betreft: bezwaar afwijzing veldaanvragen 2001

    Geachte heer Veenhuys,
    Met stijgende verbazing heeft het bestuur van het Platform VVVO kennisgenomen van de brief van de heer Radstake, gedagtekend 29 mei 2000, met kenmerk MG/2.21/00-1827, waarin de SLO al onze aanvragen afwijst.

    Voor de eerste twee aanvragen kunnen we de zinvolheid van de argumentatie niet overzien. Wij constateerden vorig jaar dat op de twee genoemde terreinen “multiculturaliteit in het onderwijs” en “doorlopende leerlijnen” een duidelijk leemte te vervullen viel door de SLO en dit heeft ook geleid tot twee toegekende aanvragen over het jaar 2000. De resultaten tot nu toe (één nihil en één projectvoorstel) gaven ons aanleiding om andermaal deze aanvragen in te dienen, nu voor een welomschreven omvang. Kennelijk acht uzelf de resultaten over 2000 niet van dien aard dat hiermee al tegemoet gekomen zou zijn aan onze aanvrage; u verwijst immers niet naar (tussentijdse) resultaten. Hoezeer het ook ons verheugt dat deze thema’s thans opgenomen zijn in de innovatieprogrammering, de gang van zaken tot nu toe geeft ons geen positief perspectief op een kwalitatief verantwoord eindresultaat. Vooralsnog gaan we ervan uit dat u via de bron van innovatieprogrammering het equivalent van onze projectaanvragen voor 2001 reserveert.
    Voor vakkenintegratie en –afstemming stelt u dat dit jaar een project wordt afgesloten. In formele zin zal dit zeker het geval zijn: eenzelfde aanvrage hadden we immers ook voor 2000 ingediend en toegekend gekregen. Tegelijkertijd zal het u bij kennisneming van de inhoud van het project niet kunnen ontgaan, dat dit project slechts een flauwe afspiegeling kan zijn van wat werkelijk wordt beoogd. Het projectplan over 2000 laat dit ook zien. Wij kunnen het project over het lopende jaar dan ook niet anders interpreteren dan een opmaat naar het door ons voor 2001 aangevraagde project.

    Met betrekking tot projectaanvragen over ICT over 2000 mochten wij afgelopen donderdag een mondelinge en schriftelijke toelichting ontvangen van uw medewerker, de heer Jansen, tijdens een bijeenkomst van het Platform VVVO. Hij liet hierin overtuigend zien dat er een reeks stappen gezet zijn om te komen tot een zekere mate van afstemming tussen de ICT-aanvragen voor de verschillende vakken door ze onder te brengen in een specifiek “format” en dat hierbij ook voorbeelden genoemd konden worden van specifieke ICT-toepassingen. Tegelijkertijd werd duidelijk dat de ontwikkeling van de leerlijnen en de afstemming van ICT-vaardigheden in de tweede fase nog geheel moet beginnen. Uit zijn beschrijving werd duidelijk dat hierin voor 2000 zeker niet voorzien is en dat wij derhalve terecht de aanvragen hebben geformuleerd voor 2001, zoals ze bij u zijn ingediend. Dat de SLO bij de afwijzing hiervan als argumentatie geeft, dat niet duidelijk zou zijn hoe deze aanvragen ingepast kunnen worden in de door de SLO gedefinieerde thema’s achten we onvoorstelbaar. Vergelijk hiertoe uw thema’s 1 en 4 en onze aanvragen.
    Daarnaast worden nog een aantal formele criteria voor afwijzing genoemd, die we hieronder cursief aanduiden en voorts van commentaar voorzien.

    1. Het implementatietraject. Aangaande de relevantie en de implementatiemogelijkheden van de projecten is per aanvrage een toelichting opgenomen. Het aanvraagformulier suggereerde geen uitgeschreven implementatietraject; dat lijkt ons veeleer onderdeel van het project zelf.
    2. Eigen bijdrage. In alle gevallen is aangegeven dat de bijdrage alleen kan bestaan uit reflectie op het projectplan en (tussen)producten. De vakinhoudelijke verenigingen voortgezet onderwijs kunnen zelf geen formatie of financiën ter beschikking stellen en zijn voor het uitvoeren van specifieke projecten aangewezen op instellingen als de SLO.
    3. Zelf geen prioriteit aangegeven. Evenals in voorgaande jaren zijn wij ervan uitgegaan dat de SLO zelf een prioritering kan aangeven, voorzover noodzakelijk.
    4. Commitment vakinhoudelijke verenigingen. Het Platform VVVO vertegenwoordigt 27 vakinhoudelijke verenigingen. Zoals in alle aanvragen is aangegeven zijn zij mede-indieners.

    Gezien het voorafgaande zal het u niet verbazen dat wij bezwaar aantekenen tegen uw besluit. Uw huidige afwijzing bevestigt ons overigens in de gedachte dat deze wijze van veldaanvragen indienen, beoordelen en toekennen niet de juiste is. We zenden u separaat een afschrift van onze brief aan de staatssecretaris van OCenW terzake.

    Basisvorming 2

    Datum: 14 april 2000
    Betreft: basisvorming

    Geachte mevrouw Adelmund,
    De evaluatie van de basisvorming door de inspectie geeft aanleiding tot zorg. Terecht worden er thans op uw departement plannen ontwikkeld om door de inspectie gesignaleerde problemen het hoofd te bieden. Hiertoe behoort onder andere het terugbrengen van het aantal lesuren van 32 uur naar 30 uur voor de eerste twee jaren waarmee een verlichting voor leerlingen en docenten kan worden bereikt.
    Wij delen, zoals we u al eerder berichtten, deze aanpak. Over de uitwerking zijn wij thans op twee punten echter ongerust.

    In de eerste plaats wordt er gesproken over clustering van vakken. Mits aan specifieke voorwaarden wordt voldaan, kunnen we hier positief tegenover staan.. Een echte inhoudelijke integratie bij dergelijke clusters is een eerste voorwaarde. Tot nu toe wordt de clustering alleen gezien als een min of meer ’technische’ operatie: de vakken worden samengevoegd, zonder dat duidelijk is hoe hierin ook inhoudelijk een meerwaarde wordt bereikt. Het lijkt ons van groot belang om met deze clusteringsvoorstellen en het bevorderen van de reeds bestaande clustermogelijkheden tevens projecten te starten op landelijk niveau die laten zien hoe binnen zo’n cluster een zodanige herordening van te behalen kerndoelen en daarbij behorende curricula mogelijk is, dat de clusters ook daadwerkelijk als eenheden worden ervaren.
    Docenten die onderwijs in deze clusters verzorgen dienen hiertoe goed toegerust te zijn: een tweede voorwaarde voor clustering achten wij dan ook, dat een voldoende bekwaamheid voor deze nieuwe leergebieden gegarandeerd is.
    Tenslotte vinden we speciale aandacht hierbij noodzakelijk voor het vak informatiekunde. Als (merendeels onbevoegde) docenten informatiekunde er niet in slagen het vak op voldoende niveau te geven, zoals de inspectie aangeeft, dan vereist integratie van de informatiekunde-kerndoelen in andere vakken bijzondere zorg. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan kan met de clustering worden bereikt dat leerlingen met minder docenten te maken hebben en dat kan -met name in het vmbo – een positieve uitwerking hebben op het leerproces.

    In de tweede plaats maken we ons zorgen over de breedte van de basisvorming. We achten het van groot belang dat alle vakgebieden die nu een plaats in de basisvorming hebben, deze op de een of andere wijze behouden. In de voorstellen die nu de ronde doen is sprake van een kerntabel waarbij bepaalde vakgebieden wel erg weinig uren toebedeeld krijgen. Dit lijkt de consequentie te zijn van een strikte toepassing van mindering van uren bij alle vakken (ten opzichte van de huidige adviestabel) waar ook een wat gedifferentieerdere aanpak per vak mogelijk was geweest (bijvoorbeeld geen uur af van vakken onder de 2 uur, 1 uur af van vakken met 3 of 4 uren, 2 uur af van vakken met 5 tot 7 uur en 3 uur aftrekken van vakken met 8 of meer uur). Dit treft de kunstvakken die nu in de kerntabel tezamen 4 lesuren kennen in de eerste twee jaar.

    Niet alleen zijn deze vakken als enige bij voorbaat geclusterd; ook lijkt het ons niet goed mogelijk om in deze lestijd voldoende aandacht te besteden aan de diverse kunstvakken die in de huidige basisvorming mogelijk en verplicht zijn. Ook een vak als economie (dat van 2 uur in de adviestabel gaat naar 1 uur in de kerntabel) wordt op deze wijze wel heel drastisch ingeperkt. Een zo breed mogelijke basisvorming blijft van belang om het keuzeproces voor specifieke richtingen of vakken zo lang mogelijk uit te kunnen stellen.

    Wij hopen dat u in de uitwerking van uw voorstellen met bovengenoemde opmerkingen rekening zult houden en wij worden graag betrokken in vervolgactiviteiten om de beoogde veranderingen zo positief mogelijk uit te werken voor de leerlingen.

      Tweede fase 1

      Datum: 3 januari 2000
      Betreft: tweede fase
      Geachte mevrouw Adelmund,
      Ook het Platform VVVO wil u hierbij een reactie geven op uw voorstel voor voorlopige wijzigingen in de tweede fase van havo en vwo.
      Omdat de problemen vaak van de veranderingskracht van de school of docenten afhangen, hebben wij er begrip voor dat er een tussentijdse ingreep plaatsvindt op grond van de overbelasting die thans door veel leerlingen gevoeld lijkt te worden. We hebben evenwel moeite met enige maatregelen die u heeft genomen om tot vermindering van de studielast te komen: vermindering of afschaffing van ANW, facultatief stellen van Frans of Duits dan wel een gedeelte daarvan en herziening van het programma CKV1.
      Wanneer we kijken naar de totstandkoming van de profielen, dan is hier sprake geweest van uitvoerig beraad over de invulling ervan: zowel de inhoud van het voor elke leerling verplichte gedeelte, als de inhoud van de profieldelen als die van de vrije ruimte is verschillende malen aan de orde geweest. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een invulling die nu bij tenminste een aantal leerlingen tot overbelasting leidt. De pittige studielast van veertig uur per week is immers gebaseerd op de ‘gemiddelde’ leerling.
      Het lijkt ons niet verstandig om op dit moment specifieke vakken of vakonderdelen niet meer verplicht te stellen. Ook al zijn de nu genomen maatregelen evident als tijdelijk bestempeld, het geeft te denken dat kennelijk ook zonder deze onderdelen een volwaardige toelating tot het hoger onderwijs is verzekerd. Waarom zou dat dan na deze tijdelijke periode anders zijn?
      In plaats van deze specifieke maatregelen geven we daarom de volgende alternatieven in overweging.

      1. Om te beginnen stellen we voor om de zak/slaagregeling voor dit cohort leerlingen te verlichten op een zodanige wijze dat voor meer vakken of vakonderdelen een onvoldoende behaald kan worden, zonder dat dit tot afwijzen leidt. In feite sluiten we hierbij aan bij uw voorstel voor de scholen die al een jaar eerder met de vernieuwing begonnen waren. Daarmee wordt voorkomen dat er verschil ontstaat tussen deze scholen en de overige, die thans begonnen zijn.

      2. We sluiten aan bij uw voorstel om de opdrachten in aantal te verminderen. Bovendien stellen we voor dat binnen scholen intensief overlegd wordt over de vraag hoe de tijd van leerlingen over de verschillende activiteiten evenwichtiger gespreid kan worden. Het is onze stellige overtuiging dat er veel gewonnen kan worden bij het afwisselen van activiteiten over de vakken heen. Uiteraard is het voor een leerling moeilijk werkbaar om vele werkstukken tegelijkertijd onderhanden te hebben.

      3. Bij veel scholen lijkt de uitwerking van het ‘studiehuis’ nu als effect te hebben, dat de contacten tussen docent en leerling verminderen: in plaats van klassikaal onderwijs geven veel docenten nu opdrachten via studiewijzers. Kennelijk is niet voorzien dat er regelmatige gesprekken plaatsvinden; zulke gesprekken zijn noodzakelijk nu er veel minder sprake is van traditionele lessituaties. Voor de motivatie van de leerlingen en ook de docenten zelf lijkt het ons wezenlijk dat er door de scholen toegezien wordt op een zodanige begeleidingsstructuur, dat de leerlingen zich gesteund blijven weten door hun docenten. Overigens geldt hierbij, dat de scholen moeten opereren binnen smalle marges, omdat er in de huidige bekostiging nu eenmaal maar een beperkt aantal contactmomenten per leerling te vergeven zijn.

      Het lijkt ons -zoals gezegd- niet juist om vakken of vakonderdelen te schrappen. Dat bemoeilijkt ook het zicht op de uiteindelijke effecten van het programma als geheel. Wel lijkt het ons van groot belang om het hele bovenbouw-programma kritisch te bezien wanneer de eerste generatie scholieren het eerste nieuwe examen achter de rug heeft. Op dat moment kan bijvoorbeeld bezien worden in hoeverre de huidige verdeling in vakken beter vervangen kan worden door een andere indeling van leergebieden, zodat versnippering van aandacht vermeden wordt. Ook kan de inhoud van het gehele pakket nog eens besproken worden met de afnemers (het hoger onderwijs) op gewenste en ongewenste consequenties.
      In de toekomst kunnen scholen de leerlingen in de basisvorming beter voorbereiden op de tweede fase en het overgangsbeleid tussen basisvorming en tweede fase aanpassen.
      We realiseren ons dat de maatregelen die we voorstellen zullen leiden tot meer overlegmomenten in de school en dus tot een groter beslag op de (schaarse) docententijd. Al eerder hebben we erop gewezen dat innovaties als deze een groot tijdsbeslag zullen vergen van degenen die het moet uitvoeren: de docenten. Een betere tijdsverdeling tussen voorbereiding, overleg en uitvoering van onderwijs dan thans het geval is, lijkt ons dan ook onontbeerlijk.
      Tenslotte willen we stilstaan bij de andere grote vernieuwing die nu gestart is: de omzetting van vbo en mavo in vmbo. De gedachte kan nu ontstaan dat deze vernieuwing door dezelfde adhoc-achtige maatregelen getroffen zal worden als nu het geval is voor havo en vwo. Juist in de sector vmbo lijkt het ons zeer noodzakelijk dat de aard en inhoud van de vernieuwingen volstrekt duidelijk blijft en in de volle breedte gerealiseerd wordt.
      We blijven bereid om onze bijdragen te leveren aan de beoogde vernieuwingen in het voortgezet onderwijs, indien wij tenminste ook betrokken worden bij besluitvorming over tussentijdse en uiteindelijke wijzigingen in het curriculum.

      Basisvorming 1

      Datum: 14 december 1999
      Betreft: problematiek basisvorming

      Geachte mevrouw Adelmund,
      Namens de vakinhoudelijke verenigingen in het voortgezet onderwijs maak ik u graag deelgenoot van de volgende overwegingen.
      In het Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs zijn de inspectierapporten over de basisvorming en de aanbevelingen die de inspectie hieraan verbindt, verscheidene malen onderwerp van discussie geweest. Hierbij zijn met name de volgende punten naar voren gekomen: de hoeveelheid door de leerling te volgen uren (32 uur per week), het aantal docenten dat een leerling in de week aantreft in verband met het aantal vakken dat (apart) gedoceerd wordt, de werkdruk van docenten en de relatie met de nieuwe tweede fase. Zowel de tweede fase havo/vwo als de bovenbouw vmbo vereisen een goed doorgevoerde basisvormingsperiode.

      We kunnen ons zeer wel vinden in de aanbeveling van de inspectie om het aantal uren per week voor de leerling te verlagen en de vrijkomende tijd in te zetten voor andere activiteiten voor docenten. Hierbij kan gedacht worden aan ruimte voor professionalisering, onderling overleg en het gezamenlijk als school werken aan de daadwerkelijke vernieuwing van het onderwijs.
      Dit zet uiteraard het aantal aan te bieden vakken onder druk; bovendien wordt de hoeveelheid docenten voor een leerling in de onderbouw als te veel beschouwd, zeker voor vmbo-leerlingen. In dit verband bevelen wij aan om nog eens goed te kijken naar het totaal van de kerndoelen die een leerling geacht wordt te behalen en van hieruit na te gaan of andere sorteringen dan de huidige vakkenverdeling, de huidige wijzen van roosteren en invulling van vakken mogelijk zijn. Over mogelijke andere indelingen van het curriculum hebben wij vorig jaar een conferentie belegd onder de titel ‘Integratie, combinatie, afstemming of apart?‘ waarvan we u hierbij een verslag toesturen.
      Graag zouden de vakverenigingen met u meedenken over de vraag hoe een evenwichtiger opleidingsaanbod in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs bereikt kan worden. Hierbij zouden we niet alleen nieuwe vakkenindelingen maar ook nieuwe vakinhouden (met meer afstemming tussen de vakken onderling) en andere mogelijkheden om eenheid over de vakken heen te bereiken, willen verkennen ter voorbereiding op een mogelijke invoering.