Platform schrijven

Brief Platform aan Kamercommissie Onderwijs over omkering 2e Correctie

Utrecht, 20 juni 2015

Aan de Kamercommissie voor onderwijs

Geachte commissieleden,

Aan de vooravond van het mogelijke Kamerdebat over het voorstel van de staatssecretaris van onderwijs om de tweede correctie van het eindexamenwerk om te keren richten we ons graag tot u. Al zeven jaar lang heeft het Platform van Vakinhoudelijke Verenigingen zich op verschillende manieren – mondeling en per brief – tot u gewend over de problematiek van de examencorrectie.

Nadat de Tweede Kamer in 2008 had besloten dat de tweede correctie van de centrale examenwerken integraal moet plaatsvinden, heeft het Platform destijds onder zijn leden een onderzoek gehouden waaruit bleek dat docenten die het werk steekproefsgewijs nakijken, geen bezwaar tegen een integrale correctie hebben, maar dit steekproefsgewijs doen omdat de tijdsdruk het hun onmogelijk maakt dit integraal te doen. Wij hebben toen zowel uw organisatie als de overheid gevraagd om maatregelen te nemen om de werkdruk zo te verlichten dat alle betrokken docenten in staat zijn het werk integraal na te kijken.

Wij hadden verwacht dat wij van u hierbij steun zouden ondervinden, bij onze verzoeken aan de toenmalige staatssecretaris, omdat het docenten ook werkelijk mogelijk zou maken om te doen wat u van hen verwachtte: het integraal nakijken bij de tweede correctie.

Op al onze verzoeken hebben we nooit een reactie gekregen. Wel mochten we aanschuiven bij een resonansgroep die commentaar mocht geven op onderzoeken van het CITO naar de tweede correctie. Ons werd op het hart gebonden dat we daarover niets in de openbaarheid mochten brengen. Daar hebben we ons aan gehouden. Pas toen de staatsecretaris na kennisname van het onderzoeksrapport aan de VO-raad vroeg pilots te organiseren waarin nagegaan zou worden hoe de omkering van de tweede correctie zou kunnen plaatsvinden en tevens hoe de werkdruk van betrokken docenten verlicht zou kunnen worden, hebben wij nogmaals laten weten dat het probleem volgens ons vooral zit in de tijdsdruk, waaraan in al die vijf jaren van onderzoek niets gedaan was. Op onze commentaar kregen wij geen enkele reactie.

Wel mochten we weer aanschuiven bij een drietal bijeenkomsten over de pilots, waarbij ons opnieuw op het hart werd gebonden dat we niets over de pilots in de openbaarheid mochten brengen, ook niet over het onderzoeksverslag toen ons dit onder ogen kwam. We hebben ons opnieuw daaraan gehouden.

Zo’n drie maanden geleden werd ons opeens duidelijk gemaakt dat de VO-raad had besloten de staatssecretaris voor onderwijs voor te stellen de tweede correctie om te keren en dat de staatssecretaris daartoe bereid was voor het komend jaar als proef.

Misschien kunt u zich voorstellen hoe groot onze verbijstering was dat wij na al die jaren van constructieve medewerking aan onderzoeken en pilots volstrekt niet meer geraadpleegd werden over onze visie op de kwestie, noch door de VO-raad noch door het ministerie en staatssecretaris.

Verbijsterd waren wij ook omdat in het voorstel van VO-raad en staatssecretaris opnieuw niet met serieuze maatregelen iets gedaan wordt aan wat volgens ons de kern van het probleem is: de werkdruk, de tijdsdruk die van de correctie voor vakken met veel open vragen gekkenwerk maakt.

Met alleen de omkering van de correctie in het voorstel wordt het wantrouwen versterkt dat de buitenwacht heeft over de tweede correctie en doet u niets aan het probleem waar op wij al zeven jaar wijzen. Alleen maar toegeven aan het niet onbegrijpelijke wantrouwen van de buitenwacht (“Het is alsof slagers hun eigen vlees keuren”) houdt een miskenning in van de ernst waarmee docenten in Nederland hun correctietaak opvatten. Als ze de tijd ervoor hadden, zouden vrijwel alle docenten als tweede corrector het examenwerk liever integraal nakijken.

Wij vragen ons dan ook ernstig af of de voorgenomen proef om de correctie om te draaien wel enige kans van slagen heeft. Zoals u wellicht vernomen heeft uit reacties van leden van ons Platform wijzen sommige vakinhoudelijke verenigingen de omkering zonder meer af. Wij zullen in deze brief de vele steekhoudende argumenten die ze daarvoor aandragen, niet herhalen. Ze hebben deze inmiddels in gesprekken met enkele leden van uw commissie ook mondeling kunnen toelichten. Er zijn ook vakinhoudelijke verenigingen die er niet zonder meer afwijzend tegenover staan. Maar alle vakinhoudelijke verenigingen zijn ervan overtuigd dat de proef het komend jaar weinig kans van slagen heeft zolang er niet tegelijkertijd maatregelen genomen worden om de tijdsdruk van de docenten weg te nemen zodat er ook werkelijk integraal nagekeken kan worden. Juist de omkering brengt tijdrovende, logistieke problemen met zich mee, waardoor de tijdsdruk toeneemt en de kans dat er even zorgvuldig gecorrigeerd wordt als bij de huidige gang van zaken, alleen maar kleiner wordt. Daarmee wordt met de omkering een averechts effect bereikt.

Met vriendelijke groet,

Namens het bestuur van het Platform VVVO

René van de Kraats

Brief Platform aan VO-Raad over omkering 2e Correctie

Utrecht, 20 juni 2015

Aan het bestuur van de VO-raad

Geachte bestuursleden,

Aan de vooravond van het mogelijke Kamerdebat over het voorstel van de staatssecretaris van onderwijs om de tweede correctie van het eindexamenwerk om te keren richten we ons graag tot u. Al zeven jaar lang heeft het Platform van Vakinhoudelijke Verenigingen zich op verschillende manieren – mondeling en per brief – tot u gewend over de problematiek van de examencorrectie.

Nadat de Tweede Kamer in 2008 had besloten dat de tweede correctie van de centrale examenwerken integraal moet plaatsvinden, heeft het Platform destijds onder zijn leden een onderzoek gehouden waaruit bleek dat docenten die het werk steekproefsgewijs nakijken, geen bezwaar tegen een integrale correctie hebben, maar dit steekproefsgewijs doen omdat de tijdsdruk het hun onmogelijk maakt dit integraal te doen. Wij hebben toen zowel uw organisatie als de overheid gevraagd om maatregelen te nemen om de werkdruk zo te verlichten dat alle betrokken docenten in staat zijn het werk integraal na te kijken.

Wij hadden verwacht dat wij van u hierbij steun zouden ondervinden, bij onze verzoeken aan de overheid, maar ook van uw organisatie van schoolleiders, die toch onze naaste collega’s zijn in de schoolpraktijk en weten hoe groot die tijdsdruk is.

Op al onze verzoeken hebben we nooit een reactie gekregen. Wel mochten we aanschuiven bij een resonansgroep die commentaar mocht geven op onderzoeken van het CITO naar de tweede correctie. Ons werd op het hart gebonden dat we daarover niets in de openbaarheid mochten brengen. Daar hebben we ons aan gehouden. Pas toen de staatsecretaris na kennisname van het onderzoeksrapport aan uw VO-raad vroeg pilots te organiseren waarin nagegaan zou worden hoe de omkering van de tweede correctie zou kunnen plaatsvinden en tevens hoe de werkdruk van betrokken docenten verlicht zou kunnen worden, hebben wij nogmaals laten weten dat het probleem volgens ons vooral zit in de tijdsdruk, waaraan in al die vijf jaren van onderzoek niets gedaan was. Op onze commentaar kregen wij geen enkele reactie.

Wel mochten we weer aanschuiven bij een drietal bijeenkomsten over de pilots, waarbij ons opnieuw op het hart werd gebonden dat we niets over de pilots in de openbaarheid mochten brengen, ook niet over het onderzoeksverslag toen ons dit onder ogen kwam. We hebben ons opnieuw daaraan gehouden.

Zo’n drie maanden geleden werd ons opeens duidelijk gemaakt dat de VO-raad had besloten de staatssecretaris voor onderwijs voor te stellen de tweede correctie om te keren en dat de staatssecretaris daartoe bereid was voor het komend jaar als proef.

Misschien kunt u zich voorstellen hoe groot onze verbijstering was dat wij na al die jaren van constructieve medewerking aan onderzoeken en pilots volstrekt niet meer geraadpleegd werden over onze visie op de kwestie, noch door uw organsatie noch door het ministerie en staatssecretaris.

Verbijsterd waren wij ook omdat in het voorstel van VO-raad en staatssecretaris opnieuw niet met serieuze maatregelen iets gedaan wordt aan wat volgens ons de kern van het probleem is: de werkdruk, de tijdsdruk die van de correctie voor vakken met veel open vragen gekkenwerk maakt.

Met alleen de omkering van de correctie in uw voorstel versterkt u het wantrouwen dat de buitenwacht heeft over de tweede correctie en doet u niets aan het probleem waar op wij al zeven jaar wijzen. Alleen maar toegeven aan het niet onbegrijpelijke wantrouwen van de buitenwacht (“Het is alsof slagers hun eigen vlees keuren”) houdt een miskenning in van de ernst waarmee docenten in Nederland hun correctietaak opvatten. Als ze de tijd ervoor hadden, zouden vrijwel alle docenten als tweede corrector het examenwerk liever integraal nakijken.

Wij vragen ons dan ook ernstig af of de voorgenomen proef om de correctie om te draaien wel enige kans van slagen heeft. Zoals u wellicht vernomen heeft uit reacties van leden van ons Platform wijzen sommige vakinhoudelijke verenigingen de omkering zonder meer af en zijn er andere die daar niet zonder meer afwijzend tegenover staan. Maar alle vakinhoudelijke verenigingen zijn ervan overtuigd dat de proef het komend jaar weinig kans van slagen heeft zolang er niet tegelijkertijd maatregelen genomen worden om de tijdsdruk van de docenten weg te nemen zodat er ook werkelijk integraal nagekeken kan worden. Juist de omkering brengt tijdrovende, logistieke problemen met zich mee, waardoor de tijdsdruk toeneemt en de kans dat er even zorgvuldig gecorrigeerd wordt als bij de huidige gang van zaken, alleen maar kleiner wordt. Daarmee wordt met de omkering een averechts effect bereikt.

Wij zijn benieuwd naar uw reactie op deze brief. Wij horen graag van u.

Met vriendelijke groet,

Namens het bestuur van het Platform VVVO

René van de Kraats

Reactie PVVVO naar Tweede Kamer over Tweede Correctie

Aan: de Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Betreft: tweede correctie examens
Amsterdam, 17 juni 2013

Geachte leden van de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Bijna vijf jaar geleden, op 23 oktober 2008, heeft het Platform van Vakinhoudelijke
Verenigingen in het Voorgezet Onderwijs zich in een brief tot het ministerie van OCW, de
VO-raad en de onderwijsbonden gewend, om aandacht te vragen voor het gebrek aan tijd
voor de tweede correctie van de examens.

Het Platform respecteert het besluit dat de tweede correctie integraal moet worden gedaan,
maar heeft ook begrip voor de steekproefsgewijze aanpak van deze tweede correctie door
veel docenten. Niet in de eerste plaats omdat de financiële vergoeding beperkt is, maar
vooral omdat de tijdsfactor een belangrijke rol speelt. De tijdsspanne waarin het examenwerk
van de eigen school nagekeken en de tweede correctie verricht moet worden, was en is te
kort om al dit nakijkwerk goed te kunnen doen. Dat geldt met name voor de vakken waarbij in
het centrale examen veel open vragen gesteld worden.

Om de situatie met concrete gegevens uit de praktijk te kunnen staven, heeft het Platform
toen bij de aangesloten vakverenigingen gepeild wat de gemiddelde eerste correctietijd was
per vak per leerling per onderwijstype (vmbo-tl, havo en vwo). Daarbij is er van uitgegaan dat
ongeveer dezelfde tijd nodig zou zijn voor een integrale tweede correctie. Uit de peiling bleek
dat docenten gemiddeld 45 tot 60 minuten correctietijd per leerling nodig hebben. Een
integrale tweede correctie zorgt voor een verdubbeling van die correctietijd. Het Platform
schreef toen: “Als de overheid aan een integrale tweede correctie wil vasthouden, zal de tijd
moeten worden verruimd waarin het werk gecorrigeerd moet worden en zal de tijd die de
docenten erin steken, zichtbaar en geoormerkt in de taakbelasting van de betrokken
docenten opgenomen moeten worden”. Het leek ons een signaal dat tot een snelle reactie
van het kabinet en de VO-raad zou moeten leiden.

Er werd echter gekozen voor een onderzoek dat uiteindelijk liefst vijf jaar heeft geduurd, en
in die vijf jaar is er niets gedaan aan de werkdruk en taakbelasting van betrokken docenten.
De resultaten van het onderzoek wijken niet veel af van wat toen uit de peiling van het
Platform bleek: veel vakdocenten worden door de hoge werkdruk in de examenperiode
gedwongen de tweede correctie steekproefsgewijs te doen.

Het Platform is blij dat de staatssecretaris van Onderwijs de scholen vraagt docenten te
faciliteren voor de tweede correctie. Wij denken graag mee bij de pilots die de VO-raad op
verzoek van de staatssecretaris gaat opzetten. Het lijkt ons echter een goede zaak om over
de hele opzet van het centraal examen nog eens goed na te denken. Het uitbesteden van de
gehele correctie aan goede, gekwalificeerde externe beoordelaars zou daarbij als een van
de mogelijkheden overwogen moeten worden om de problemen van werkdruk en integrale
tweede correctie op te lossen. Uiteindelijk moet een integrale tweede correctie geen doel op
zichzelf worden, maar moet het gaan om herstel van het vertrouwen in de correctie, waarbij
het erom gaat dat de leerlingen het cijfer krijgen dat hun toekomt.

Wij hopen dat de organisatie van pilots er niet toe leidt dat noodzakelijke maatregelen
opnieuw uitgesteld worden. Dat geldt in ieder geval voor de aanbevelingen in het rapport die
nu al verwezenlijkt kunnen worden: het creëren van meer tijd voor vakken met een grote
correctielast door deze direct aan het begin van de examenperiode te plaatsen, het werken
met meer tweede correctoren in de school, het verbeteren van de toetsconstructies en de
correctievoorschriften. En last but not least: voor het zichtbaar maken en oormerken van de
tweede correctie in de taakbelasting van de betrokken docenten.

Hoogachtend,
Coen Gelinck

Voorzitter Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs

Namens de vakinhoudelijke verenigingen:
BDD- Drama I&I – Informatica
KNAG – Aardrijkskunde KVLO – Lichamelijke Opvoeding
Levende Talen NBDK – Dans
NVLM – Maatschappijleer NVON – Natuurwetenschappen
NVORWO – Wiskunde/rekenen NVvW – Wiskunde
VCN – Klassieke talen VDLG – Godsdienst en Levensbeschouwing
VDSN – Spaans VECON – Economie, M&O
Vedotech – Techniek VFVO – Filosofie
VGN – Geschiedenis VLS – Muziek
VONKC – Beeldende vakken

Antwoord OCW aansluiting VMBO-HAVO

Datum: 9 september 2011
Betreft: Afschrift brief Platform VVVO aan minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap m.b.t. aansluiting vmbo-havo d.d. 26 juni 2011

Geachte heer Kraats,
Uw bovengenoemde brief is door de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in een procedurevergadering behandeld.

De commissie heeft besloten dat de leden uw brief desgewenst kunnen betrekken bij de begrotingsbehandeling OCW 2011. Dit is een openbaar overleg. Dat betekent dat u dat kunt bijwonen. Het verslag van het overleg is te zijner tijd te raadplegen via de internetsite van de Tweede Kamer (www.tweedekamer.nl) of te bestellen bij de NV SDU, tel. 070-3789911.

Namens de commissie dank ik u voor de toezending van uw brief.

Hoogachtend,
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.C.E. de Kler

Brief aansluiting VMBO-HAVO

Utrecht, 26 juni 2011

Aan:     minister J.M. van Bijsterveldt – Vliegenthart

Betreft:  aansluiting VMBO-HAVO

Geachte mevrouw Van Bijsterveldt-Vliegenthart,

In deze brief reageert het Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs (Platform VVVO) op het rapport van de VO-raad ‘Onderzoek scholen doorstroom vmbo-tl’.

In het rapport wordt aangegeven dat zowel docenten als schoolmanagers het vmbo een voorbereidende functie toeschrijven richting havo en mbo, maar dat het daarin tekort schiet.  Het Platform VVVO onderschrijft deze punten.

Het rapport vermeldt vervolgens een advies dat bestaat uit vier aanbevelingen. Op de eerste twee willen wij op deze plaatst niet reageren; we kunnen niet inschatten of dit maatregelen zijn die echt effect zullen sorteren en niet vooral veel geld kosten. Punt drie noemt een verbetering van de oriëntatie en voorbereiding op het vervolgonderwijs door het verstevigen van LOB. Punt vier noemt een opwaardering van de kernvakken Nederlands, wiskunde en Engels.

De laatste twee aanbevelingen zijn, gezien het onderzoek dat is gedaan, nodig en nuttig. Het Platform VVVO mist echter de aanvullende opmerking dat dit niet ten koste mag gaan van het niveau van de andere vakken. Een betere keuze en meer kennis van kernvakken leiden alleen tot een verbeterde aansluiting als de overige kennis ook op niveau is. Gezien het feit dat uit onderzoek  is gebleken dat zowel volgens leraren als volgens leerlingen het niveau van vmbo-tl omhoog mag, lijkt het er niet op dat een verzwaring van LOB en de kernvakken ten koste  moet gaan van de overige vakken.

Verder hebben wij geconstateerd dat het rapport niet ingaat op een ander aansluitingsprobleem. Op  de havo is zowel in het profiel Natuur en Gezondheid als in het profiel Natuur en Techniek het vak scheikunde verplicht.  Een verbetering van de aansluiting zou daarom voor vmbo-scholen moeten beteken dat het vak NASK 2 een serieuze keuzemogelijkheid is voor leerlingen die overwegen naar de havo te gaan en exact willen kiezen.

Kortom: het Platform VVVO onderschrijft de uitgangspunten en een aantal aanbevelingen van de VO-raad maar mist in het advies het handhaven van het niveau van andere vakken en een verwijzing naar het belang van het aanbieden van alle doorstroomrelevante vakken in het vmbo-tl.

Met vriendelijke groet,

drs. R. van de Kraats

Voorzitter Platform VVVO

voorzitter@platformvvvo.nl.

tel. 030-2533778

cc. VO-raad en Vaste Kamercommissie voor Onderwijs

    Brief aan staatssecretaris over beëindiging LPBO

    • Het bericht werd verzonden midden in de vakantietijd, wat in de onderwijswereld betekent dat organisaties niet makkelijk de koppen bijeen kunnen steken voor een adequate reactie.
    • Ten opzichte van personen die in het LPBO participeren maar ook tegenover andere kandidaten die zich konden aanmelden, werd slordig omgesprongen met procedures: aanvankelijk werden zij uitgenodigd om zich met sollicitatiebrieven voor verlenging aan te melden, terwijl deze sollicitaties vervolgens overbodig werden gemaakt door Uw besluit om het LPBO te beëindigen.
    • De wijze waarop de werkzaamheden van het LPBO in de toekomst worden overgelaten aan de coöperatie van verenigde beroepsorganisaties, bergt het gevaar in zich dat individuele docenten die nog in de dagelijkse lespraktijk staan, worden vervangen door bestuurders van onderwijsorganisaties, die zoals de commissie Dijsselbloem destijds constateerde, lang niet altijd draagvlak in het onderwijsveld garanderen, doordat zij dichter bij de politieke besluitvorming staan, dan bij de man of vrouw die als professional voor de klas staat.

    Daarom betreuren wij zowel de procedure als de inhoud van Uw besluiten inzake het LPBO en geven wij U in overweging om hierop terug te komen. Een reactie stellen wij op prijs.

    Hoogachtend,
    Drs. R. van de Kraats
    voorzitter van het Platform VVVO

    cc.: mr. J.F. van der Vlugt
    directeur Directie Leraren

    De Vaste Commissie voor OCW van de Tweede Kamer der Staten Generaal

    Brief aan Onderwijscommissie

    Uiteraard zijn wij als lerarenorganisatie verheugd over de stappen die de staatssecretaris ondernomen heeft om de professionele ruimte voor docenten te vergroten. Na alle vernieuwingsoperaties van de afgelopen decennia was wel duidelijk geworden dat de stem van de leraar bij al deze ingrepen te weinig gehoord is.

    In grote lijnen kunnen wij met de inhoud van het voorstel instemmen.

    Graag willen wij een paar kanttekeningen maken.

    Eerst iets over de gang van zaken die tot dit voorstel heeft geleid. Naar wij begrijpen zijn diverse rapporten en onderzoeken maar ook de bevindingen van de Commissie Dijsselbloem aanleiding tot dit wetsvoorstel geweest.

    Zoals de staatssecretaris terecht vermeldt, kwam deze commissie tot de conclusie dat leraren zelf veel te weinig geraadpleegd waren. Tot deze gevolgtrekking kwam de commissie, zoals u weet, na een grote groep leraren van diverse vakinhoudelijke verenigingen gehoord te hebben. Tijdens de persconferentie bij de presentatie van het rapport benadrukte de voorzitter van deze commissie nog eens dat met name de organisaties van vakdocenten, verenigd in het Platform VVVO, bij alle vernieuwingsvoorstellen niet of nauwelijks aan het woord zijn geweest en dat Den Haag meer moet luisteren naar wat docenten via hun vakinhoudelijke verenigingen te zeggen hebben.

    Daarom verbaast het ons zeer dat het ministerie voor dit voorstel wel naar draagvlak heeft gezocht bij een willekeurig groepje docenten die de afgelopen vijf jaar door SBL als ‘leraren van het jaar’ zijn verkozen. Ongetwijfeld zijn dit uitstekende collega’s, maar ze zijn helaas niet in de positie geweest om met collega’s in den lande contact te kunnen hebben over dit wetsvoorstel. Daarmee krijgt dit wetsvoorstel wel een heel smal draagvlak.

    Als de staatssecretaris de vakinhoudelijke verenigingen over dit wetsvoorstel had benaderd, hadden we graag de mening van onze achterban van 40.000 vakleerkrachten in het voortgezet onderwijs gepeild en deze collega’s daarover aan het woord laten komen en had het ministerie op die manier ook veel meer bekendheid aan dit voorstel bij leraren zelf kunnen geven. Juist ook omdat het hier gaat over kwesties die de vakinhoud van de docenten raken: vaststelling van de leerstof, het curriculum voor hun vakken, de keuze van de methoden, de wijze van toetsing en examinering, kortom de vakinhoudelijke en algemene didactiek van hun onderwijs.

    Dat brengt ons op een tweede punt. Wij vinden dat het begrip professionele ruimte met dit wetsvoorstel beperkt wordt opgevat. Docenten dienen in onze ogen niet alleen zeggenschap over hun beroep te krijgen in de ruimte die de school hun biedt. Hun professionele ruimte strekt zich ook uit buiten de school. Leraren horen vanuit hun specifieke professionaliteit ook mee te kunnen praten over kerndoelen, eindtermen, centrale examens, eisen die aan lerarenopleidingen worden gesteld. Dat was ook wat de Commissie Dijsselbloem beoogde toen zij over de rol van de vakinhoudelijke verenigingen sprak. Het is gelukkig wel zo dat vertegenwoordigers van de vakinhoudelijke verenigingen structureel wel al bij een aantal zaken betrokken worden, zoals in de examencommissies, en incidenteel geraadpleegd worden, maar over de professionele ruimte van docenten buiten de school is tot op heden nog weinig geregeld. Zo zijn de afgelopen jaren een College van Examens en een Stichting van het Onderwijs opgericht zonder dat daar docenten voor uitgenodigd zijn, laat staan hun vakinhoudelijke vertegenwoordigers.

    Wij vinden dat het hoog tijd wordt dat de politiek een duidelijke visie ontwikkelt hoe zij de positie van docenten kan helpen versterken als het gaat om de zeggenschap over hun vak en de inhoud ervan in de professionele ruimte buiten de school.

    René van de Kraats
    Voorzitter Platform VVVO
    voorzitter@platformvvvo.nl
    telefoon 030-2533778

    Brief aan Eilander/Schoonhoven over Trajectplan coöperatie

    In het onderstaande zijn de reacties verwerkt die we tot nu toe hebben ontvangen. Afgelopen donderdag 2 september is het trajectplan in onze bestuursvergadering uitvoerig aan de orde geweest. In deze brief geven we op grond van dit alles onze eerste reactie.

    Ons is bij lezing van het gehele trajectplan niet geheel duidelijk op basis waarvan jullie als wegbereiders deze tekst hebben samengesteld. Jullie hebben over het derde hoofdstuk bestuur en organisatie kennelijk wel adviezen ingewonnen bij het bureau van SBL en de voorzitter van SBL, maar niet bij de participerende organisaties. Na het eerste kennismakingsgesprek zijn wij in ieder geval niet meer hierover en over de andere thema’s geraadpleegd.

    Het komt ons voor dat de inhoud van dit trajectplan moet voortvloeien uit wat de deelnemende organisaties op basis van de agenda van het ministerie van OCW in het voorjaar als belangrijke punten genoemd hebben voor de coöperatie ( ARA-matrix, concretisering van ambities).

    Het thema van het tweede hoofdstuk (de professionele ruimte) is in eerdere vergaderingen niet aan de orde geweest en wordt hier door jullie aan toegevoegd.

    De algemene indruk van het document is overigens bij eerste lezing positief. Hoewel er hier en daar een woordje in de haast is weggevallen en wij niet gelukkig zijn met Engelse termen als ‘common ground’, ‘outline’ en ‘red tape’waarvoor goede Nederlandse woorden bestaan, is de tekst leesbaar, overzichtelijk en redelijk concreet. Dat betekent niet dat wij ook over de inhoud altijd even positief zijn. Er zijn onderdelen die voor ons onaanvaardbaar zijn.

    Om daar niet op vooruit te lopen gaan we hieronder ons commentaar per paragraaf geven. Tussen haakjes voegen we daar de paginering aan toe.

    § 1 Over dit projectplan (p.1)

    We gaan akkoord met de fasering van richten, inrichten en verrichten. Wel benadrukken we dat er geen overhaaste beslissingen genomen moeten worden.

    Het omvormingsproces met organisaties die hun achterban moeten raadplegen, heeft zijn tijd nodig.

    Over de vertrekpunten bij de totstandkoming van dit trajectplan hebben we hierboven al het nodige gezegd.

    § 2 Common ground (p.3)

    Vanaf de oprichting van SBL is de beroepskwaliteit het centrale thema geweest waarop de betrokken organisaties elkaar vonden. Dat dat zo blijft, heeft onze instemming. Over de definitie van het begrip kunnen we van mening verschillen.

    Voor ons zijn daarbij de termen bevoegdheid en bekwaamheid van essentieel belang. Professionele ruimte is een recent stokpaardje van de onderwijsbonden. Wij delen de visie dat docenten de zeggenschap (moeten) hebben over zaken als het curriculum van hun vak, de leerstof, het leermateriaal, de toetsing en de examens, maar niet alleen op het niveau van de school maar ook als lid van hun vakinhoudelijke vereniging op landelijk niveau.

    De collectieve agenda van activiteiten voor de coöperatie komt op ons als erg ambitieus over. Er iets niets mis met ambitie, maar een dergelijke opstelling geeft misschien wel gezag bij ‘belangrijke mensen en organisaties’ maar draagt het risico in zich dat we de leraren kwijt raken. De coöperatie moet geen instelling worden die ver weg staat van de werkvloer. We willen toch geen club van mensen die alleen maar meepraten in de bekende circuits? We moeten ook oppassen voor het formuleren van ambities die de behoefte en draagkracht van leraren te boven gaan. Een van onze leden suggereerde om de collectieve agenda eerst maar eens waar te maken voor het voortgezet onderwijs en daarna voor de andere sectoren.

    § 3 Kaders (p.4)

    De eerste twee alinea’s spreken voor zichzelf. Bij de derde alinea zouden wij niet alleen het voorbeeld van het cao-overleg genoemd willen zien, maar ook zaken als het onderwijssysteem, vakinhouden, examenprogramma’s en eindtermen – voorbeelden uit onze interessesfeer.

    § 3.1 Thema 1 De leraar en bekwaamheid (p.4)

    Eerst willen we een enkele kanttekening plaatsen bij de ‘schakels in de keten’. Een van onze leden zou daar graag het thema onderzoek bij genoemd willen zien.

    Het zou als voorbeeld van een belangrijke nadere kwalificatie van de bekwaamheidseisen genoemd kunnen worden. Bij de schakel nascholing zouden niet alleen de lerarenopleidingen en nascholingsinstellingen maar ook de eigen organisaties genoemd kunnen worden. De nadruk die hierbij op de lerarenbeurs wordt gelegd, vinden wij niet terecht. Het ministerie gebruikt dit wel als argument dat daarmee de kwaliteit van leraren verbeterd wordt, maar deze beurs heeft maar een beperkt effect, zoals uit onderzoek blijkt. Sommige docenten gebruiken deze beurs voor een managementcursus, andere volgen er een eerstegraads opleiding mee maar zouden dat anders ook wel gedaan hebben. Voor veel docenten zijn goede, praktijkgerichte, korte nascholingen van veel groter belang.

    Tegen de rest van deze paragraaf bestaat groot verzet onder onze achterban. Voor velen is wat er geformuleerd wordt over het beroepsregister onaanvaardbaar. Hier wordt ‘de gezamenlijke wil en het onderling vertrouwen’ uit de eerste paragraaf wel erg op de proef gesteld.

    De afgelopen jaren hebben de vakinhoudelijke verenigingen onder leiding van SBL hard gewerkt aan en veel vrije tijd gestoken in het opzetten van een beroepsregister. Er zijn veel vergaderingen gehouden, er is lang gediscussieerd over allerlei aspecten van dit register. Uiteindelijk werd vorig jaar een resultaat geboekt dat voor vrijwel iedereen aanvaardbaar was. Alles wat tot op dat moment bereikt was, wordt nu opeens terzijde geschoven. Het afstemmingsdocument waar vele uren werk inzit, de veelvuldig gestelde vragen waar in de laatste stuurgroepvergadering en discussiegroep nog uitvoerig over gesproken is, niets is er van over. Ook het voorstel van het Platformbestuur in mei om bijv. kamers voor de verschillende vakken in de organisatie van het register in te stellen is verdwenen.

    In Platformvergaderingen van het afgelopen jaar over de vorming van de coöperatie is heel duidelijk door de vakinhoudelijke verenigingen besloten dat de zeggenschap over de opzet en organisatie van het lerarenregister in het voortgezet onderwijs bij de vakinhoudelijke verenigingen moet berusten. Er werd vastgesteld dat elke participerende vakinhoudelijke vereniging in staat moet worden gesteld om voor het eigen vak volledige zeggenschap uit te oefenen over beroepsstandaard, criteria voor registratie, registratiecommissie en accreditatie van professionaliseringsactiviteiten. Leden die op het trajectplan gereageerd hebben, laten duidelijk weten dat vooral op dit punt een ondergeschikte positie van het Platform ten opzichte van de onderwijsbonden geen juiste aanpak is en dat als het over vakinhoud gaat daar de vakinhoudelijke verenigingen over gaan. Als het register iets generieks wordt zonder vakinhoud, haken vakinhoudelijke verenigingen af.

    a. functionaliteit (p.5)

    We vragen ons af waarom persoonlijke ontwikkeling en bekwaamheidsonderhoud zo strikt gescheiden worden? Heeft dit te maken met het feit dat er discussie was over de vraag welke activiteiten in de school punten opleveren? En wat is er mis met het volgen van nascholing in het belang van de onderwijsorganisatie? Dat kan b.v. nascholing in activerende didactiek zijn. Dat telt toch – naar wij hopen – gewoon mee?

    b. karakter(p.6)

    Het zal duidelijk zijn dat het Platform de zinsnede ‘register dat door de coöperatie – en daarmee de lidorganisaties – wordt ingesteld en beheerd’ in de eerste zin van deze subparagraaf vaag, onduidelijk en daarmee onaanvaardbaar vindt. We komen erop terug bij d. Wie bepaalt?

    c. Wie komt er in het register? (p.6)

    De KVLO heeft al jaren ervaring met een initieel register en zegt over dit punt het volgende: “Wij zien een aantal negatieve kanten aan het voorstel waarbij elke leraar die bevoegd is of net afgestudeerd is zich al kan inschrijven als registerleraar.
    Je krijgt een vervuild bestand van registerleraren en het geeft leraren een negatief gevoel als ze er na 4 jaar uitgegooid worden. Het moet leraren juist een kick geven om ingeschreven te staan en dit na 4 jaar te kunnen continueren.
    De KVLO werkt met een initieel register van twee jaar. In die twee jaar moet iedereen, net afgestudeerd of al langer werkzaam zijn punten (over die twee jaar) halen. Dat werkt prima en er wordt niet “een beetje gewerkt aan het bekwaamheidsonderhoud” zoals op blz. 6 gesteld wordt. Een termijn van twee jaar is te overzien en werkt motiverend om geregistreerd te worden.”

    Het voorstel om er één register op na te houden betekent niet alleen dat er geen initieel register zou komen, maar ook dat er geen deelregister/kamers komen voor verschillende vakken en schooltypen. Dat was nu juist ons voorstel in mei om het punt van de specifieke vakinhoud per onderwijssector recht te doen. Er wordt in deze subparagraaf maar één keer gesproken over de beroepsstandaard, maar niet in relatie tot vakken. Het is volstrekt onduidelijk wat er met de beroepsstandaard bedoeld wordt. Er wordt in dezelfde context wel gesproken over een beroepscode, maar daarover is in onze herinnering afgesproken dat die een andere positie zou krijgen. Ook een nader te bepalen minimum betrekkingsomvang is al besproken.

    Over een controle van een verklaring van goed gedrag als onderdeel van de toelatingsprocedure is nooit eerder gesproken. Is dat in dit kader wel nodig? Dat hoort toch bij een benoeming op schoolniveau plaatsgevonden te hebben? Is het juridisch correct dit te vragen (wet op de privacy)? Ook bij herregistratie hierop ingaan betekent een aanzienlijke toename van administratie, het kost de inschrijver elke vier jaar geld en het verhoogt daarmee de drempel.

    d. Wie bepaalt? (p.7)

    Dat de systematiek van de registratie gezamenlijk bepaald wordt, lijkt ons duidelijk. Maar het is wel zo dat alleen de vakinhoudelijke verenigingen de eisen voor het bekwaamheidsonderhoud als vakdocent kunnen bepalen. Of dat in ieder geval alleen personen die op de hoogte zijn van de vakinhoud (=bevoegd en geregistreerd) bij dit soort beslissingen mogen worden betrokken. Dat geldt ook voor (vakinhoudelijk) nascholingsaanbod e.d. De KVLO die al jaren ervaring met het beroepsregister heeft, zegt hierover: “Kunnen de deskundigen die in commissies zitten deze vakdeskundigheid beoordelen? Ofwel wie weegt het aanbod aan vakspecifieke scholing en wie weegt de persoonlijke aanvraag van de gevolgde (vak)scholing? Het gaat hierbij niet alleen om de wijze waarop maar ook om door wie. Als lidorganisaties deskundigen aanwijzen gaat het dan om de vakinhoudelijke verenigingen of het Platform VVVO als organisatie?
    Kortom: De rol van de vakorganisatie bij het centraal registreren is nog onvoldoende uitgediept en geborgd. Het lijkt ons overigens ongewenst om de weging van vakinhoudelijke en algemene scholing uit elkaar te halen. Het gaat om één bekwaamheid waar beide elementen in zitten. De vakdeskundigheid moet dus gelijk meegenomen worden.”

    e. Beheer van het register(p.8)

    Het lijkt ons geen goede zaak om het register centraal aan te sturen. Er is dan te weinig zicht om alle bekwaamheidseisen op de juiste wijze te controleren. Veel is zeer vakafhankelijk en niet door een centrale instantie te beoordelen. Vandaar dat wij het voorstel hebben gedaan om kamers per vak en sector in te stellen. Vakinhoudelijke verenigingen kunnen in dit wat paternalistisch aandoende voorstel hooguit vragen op de hoogte gehouden te worden. Lidorganisaties moeten via een geautoriseerde persoon toegang krijgen. En leden zouden via de lidorganisatie zelf moeten kunnen inschrijven.

    f Overgang naar structurele situatie (p.8)

    Zie voor commentaar wat hierboven al over het beroepsregister is gezegd.

    Tenslotte nog een laatste opmerking over dit register. Er wordt nergens in het trajectplan iets gezegd over de structurele financiering in de toekomst. Dat is voor ons van belang, want als de lidorganisaties over enige tijd zouden moeten gaan bijdragen aan deze financiering, hebben we een probleem.

    § 3.2  Thema 2 De leraar en zijn professionele ruimte (p.9)

    Zie wat hierboven over professionele ruimte is gezegd.

    § 3.3 Thema 3 Bestuur en organisatie (p.11)

    Dit onderdeel van het trajectplan is in onze ogen het minst concreet, onnodig moeilijk en in verhullende woorden geformuleerd. Het kan ons niet imponeren.

    De hele operatie die geleid heeft tot het voorstel om tot een coöperatie te komen, heeft zijn oorsprong in onze kritiek op het functioneren van het SBL-bestuur. Wij constateerden dat het bureau voor een belangrijk deel de gang van zaken bepaalde, dat het bestuur – afgezien van de voorzitter – vaak achter de feiten moest aanlopen, dat de rol van de voorzitter een dubbelzinnige was met haar loyaliteit ten opzichte van bestuur en bureau en dat daardoor de hele operatie van de opzet van een beroepsregister van de vakinhoudelijke verenigingen door SBL enorm vertraagd is en de rol van het SBL-bureau bij onze achterban voortdurend ter discussie stond. Hoewel het bureau van SBL en de medewerkers die bij het project betrokken waren, hun uiterste best gedaan hebben, is het resultaat na jaren vergaderen dat er afgezien van de KVLO-register nog steeds geen beroepsregister door de vakinhoudelijke verenigingen is ingevoerd.

    Een van de doelstellingen van het oprichten van de coöperatie was nu juist de lidorganisaties in het bestuur weer ‘de macht’ terug te geven. Er werd ook toegezegd dat docenten vanuit de lidorganisaties zoveel mogelijk voor een langere tijd (b.v. een schooljaar) taken zouden krijgen bij de uitvoering van de plannen van het bestuur waarvoor deze docenten dan gedetacheerd zouden worden. Nu wordt in dezen alleen over lidorganisaties en/of andere relevante uitvoerders gesproken.

    De rol en de zeggenschap van het bureau zullen in onze ogen nauwkeuriger omschreven moeten worden dan nu gebeurt. Een term als regiebureau wekt wel heel sterk de indruk dat we in dezelfde situatie terechtkomen als in het verleden: voorzitter en directeur plus bureau bepalen wat er gebeurt en het bestuur krijgt achteraf de kaders aangeboden om de zaak te legitimeren. Een term als stafbureau vinden wij passender voor een bureau dat kennis inbrengt en een uitvoerende functie heeft . Wij vinden dat dit aspect van de coöperatie vooraf heel goed geregeld moet worden om niet de fouten van vroeger te herhalen.

    Bij dit thema blijft natuurlijk onze vraag: hoe handhaaft de coöperatie de beslissende invloed van het Platform VVVOen de afzonderlijke vakinhoudelijke verenigingen als het gaat om de inhoud van de eisen en de toepassing ervan voor het opnemen of uitzetten bij het register?

    Hoe worden de stemverhoudingen? Gaan de onderwijsbonden een meerderheidspositie innemen waardoor in principe elk voorstel van de vakinhoudelijke verenigingen afgewezen kan worden?

    § 3.4 Belendende percelen (p.13)

    Weinig veelbelovend voor wederzijds begrip en respect vinden wij de opsomming van de taken die voor de lidorganisaties gewoon doorlopen. Het gaat hier uitsluitend om zaken die de onderwijsbonden betreffen. Zijn jullie zo slecht op de hoogte van wat vakinhoudelijke verenigingen doen? Ook verderop in deze paragraaf worden uitsluitend voorbeelden uit de wereld van de onderwijsbonden gegeven.

    De laatste zin maakt goed duidelijk dat het heel helder moet zijn wie over wat gaat. Dat missen we wel in dit trajectplan.

    § 4 Uitwerking van de kaders (p.15)

    We willen hier nog eens herhalen dat er geen overhaaste beslissingen genomen moeten worden. Zoals gezegd: het omvormingsproces met organisaties die hun achterban moeten raadplegen, heeft zijn tijd nodig. Er zal binnen de lidorganisaties eerst duidelijk draagvlak moeten zijn voor de richting waarin we ons bewegen voordat er draagvlakbijeenkomsten van de lidorganisaties gezamenlijk worden georganiseerd. Het risico is dan aanwezig dat dergelijke bijeenkomsten in Poolse landdagen ontaarden.

    Het moge duidelijk zijn dat er nog wel wat moet gebeuren voordat onze achterban overtuigd is van de richting die gekozen wordt, laat staan van de uiteindelijke inrichting en uitvoering als het om het beroepsregister gaat .

    We wensen jullie veel sterkte en een onafhankelijke geest toe bij dit alles, in het belang van de kwaliteit van ons onderwijs.

    Met vriendelijke groet,
    namens het bestuur van het Platform VVVO
    René van de Kraats

    Brief aan minister Plasterk inzake Stichting van het Onderwijs

    Volgens de slotalinea van uw brief zou ongeveer nu, namelijk begin 2009, de oprichtingsbijeenkomst plaatsvinden. Daarmee zou een start gemaakt worden met een jaarlijks overleg tussen kabinet en sociale partners over de verbinding tussen onderwijs en sociaal-economische vraagstukken.

    In uw Actieplan Leerkracht schrijft u dat u bij een dergelijke Stichting denkt aan ‘een platform waar sectoroverstijgende onderwerpen aan bod komen’. U geeft dan als voorbeelden ‘de aansluitingsproblematiek in het onderwijs, de doorlopende leerlijnen en de wisselwerking van het onderwijsveld met maatschappelijke partners’. Onmiddellijk daarna voegt u daaraan toe:’Het is van belang dat leraren en de beroepsvereniging van leraren nauw bij deze gesprekken betrokken worden’ (p.17 Actieplan Leerkracht).

    Het Platform van Vakinhoudelijke Verenigingen in het Voorgezet Onderwijs (Platform VVVO) vertegenwoordigt de vakinhoudelijke verenigingen en is daarmee dé beroepsvereniging van vakdocenten in het voortgezet onderwijs. Wij vinden het vreemd dat wij tot op heden nog steeds niets gehoord hebben van de oprichters van deze Stichting over onze betrokkenheid bij de te voeren gesprekken, zoals u die als wenselijk beschrijft in uw Actieplan.

    Na de activiteiten van de commissie-Rinnooy Kan en de commissie-Dijsselbloem heeft u nadrukkelijk gesteld dat u het met de conclusie van deze commissies eens bent dat de positie van de leraar moet worden versterkt. Het lijkt ons derhalve vanzelfsprekend dat het Platform als de beroepsvereniging van vakdocenten in het voortgezet onderwijs betrokken wordt bij gesprekken in de Stichting van het Onderwijs i.o. over zaken als aansluitingsproblematiek en doorlopende leerlijnen.

    Graag vernemen wij van u waarom wij tot op heden niets over onze positie hierbij vernomen hebben. Wij zouden ook graag van u horen op welke wijze de vakdocenten, verenigd in het Platform VVVO, een plek krijgen in deze Stichting.

    Met vriendelijke groet,

    René van de Kraats
    voorzitter Platform VVVO

    Persbericht: Tweede correctie is gekkenwerk geworden

    Datum: 29 mei 2009
    Betreft: de tweede correctie centrale examens

    Sommige leraren in het voortgezet onderwijs krijgen de correctie van het examenwerk niet op tijd af zonder daar in weekenden, tijdens feestdagen en soms halve nachten aan te werken.

    Vorig jaar heeft de Tweede Kamer besloten dat de tweede correctie van het examenwerk integraal dient plaats te vinden. Daartegen is toen geprotesteerd door organisaties van vakdocenten en het Platform van vakverenigingen in het voortgezet onderwijs.Veel docenten keken het werk steekproefsgewijs na, omdat de tijd voor integrale correctie niet toereikend was. Bij navraag onder leden van de vakverenigingen bleek dat veel docenten gemiddeld 45 tot 60 minuten correctietijd per leerling nodig hebben. Een integrale tweede correctie zorgt voor een verdubbeling van de correctietijd.

    Het Platform VVO heeft de afgelopen maanden herhaaldelijk bij overheid en bij de organisatie van schoolleiders erop aangedrongen dat er in de taakbelasting van docenten op transparante wijze rekening zou worden gehouden met de toegenomen werkdruk door de integrale tweede correctie. Op dit dringende verzoek is geen reactie gekomen.

    Nu we midden in de examenperiode zitten, blijkt dat het voor docenten fysiek onmogelijk is geworden om te voldoen aan de wensen van de overheid. “Het correctiewerk is gekkenwerk geworden”, zegt René van de Kraats, voorzitter van het Platform van vakdocenten.

    “Neem nu de leraar aardrijkskunde die op 26 mei het examenwerk van 25 leerlingen havo mee naar huis neemt. Zijn leerlingen schrijven gemiddeld zes kantjes vol. Met een correctietijd van ongeveer veertig minuten per werkstuk is dat in totaal zo’n zestien klokuren. Op 28 mei komt vervolgens het werk van 45 leerlingen vwo, die minstens net zoveel schrijven. Met een correctietijd van ongeveer 45 minuten per werkstuk komt dit op ongeveer 34 klokuren. Dit werk moet allemaal uiterlijk 10 juni aanwezig zijn op de school van de leraar die de tweede correctie doet. Op diezelfde dag krijgt hij zelf een pakket tweede correctie van een collega binnen, ongeveer hetzelfde aantal, dus opnieuw rond 25 werkstukken havo en rond 45 werkstukken vwo. Dat pakket moet uiterlijk 15 juni worden verzonden.
    Alles bij elkaar 14 werkdagen voor 100 uur correctie, dat is gemiddeld ruim 7 uur per dag, naast werkzaamheden als lessen, vergaderingen en surveillance. En dan gaan we ervan uit dat de tweede correctie goed op tijd binnen is en geen problemen oplevert. Dit jaar moet ook nog eens het bevoegd gezag erbij betrokken worden, als docenten het onderling niet eens worden. En dat dit ook weer de nodige tijd gaat kosten, zal duidelijk zijn.”

    Van de Kraats geeft nog een ander voorbeeld. “De leraar maatschappijwetenschappen die op 28 mei het werk binnen krijgt van 38 havo-kandidaten en op 3 juni het werk van 20 vwo-kandidaten. Met ongeveer hetzelfde aantal werkstukken als tweede correctie heeft deze docent een totale correctielast van meer dan 80 uur in twaalf werkdagen. Daarnaast moet ook hij gewoon les blijven geven. Het wegvallen van negen lesuren in de examenklassen biedt weinig soelaas”.

    Hoewel het Platform van vakdocenten in het voortgezet onderwijs een jaar geleden vond dat de steekproefsgewijze correctie in de gegeven omstandigheden de beste oplossing is, heeft het toen laten weten het besluit van de Tweede Kamer te respecteren. Nu blijkt dat vakdocenten alleen ten koste van hun eigen vrije tijd en nachtrust hieraan kunnen voldoen, vindt het Platform dat het tijd wordt dat de overheid en schoolleiders zich opnieuw bezinnen op de organisatie van de tweede correctie. Een steekproefsgewijze correctie is volgens het Platform in de gegeven situatie nog steeds de beste oplossing. Als de overheid aan een integrale tweede correctie wil vasthouden, zal de tijd moeten worden verruimd waarin het werk gecorrigeerd moet worden en zal de tijd die de docenten erin steken, zichtbaar en geoormerkt in de taakbelasting van de betrokken docenten opgenomen moeten worden.
    “Er zijn ons schoolreglementen bekend waarin staat dat de tweede correctie in één dag afgewikkeld moet worden. Het wordt tijd dat de inspectie daar eens naar kijkt”, aldus Van de Kraats