Datum: 14 juni 2005
Betreft: wijziging structuur vaksecties CEVO
Geacht bestuur,
Hierbij willen we onze bezorgdheid uitspreken over de voorgenomen aanpassing van de samenstelling van de CEVO-vaksecties. Donderdag 9 juni jl. gaven de heren Bouwsma en Melissen hierover uitleg in onze platformvergadering.
De vaksecties van de CEVO zouden bij deze aanpassing, naast de voorzitter uit het naast hoger gelegen onderwijs, slechts bestaan uit een vertegenwoordiger vanuit de onderwijsvakorganisaties. De vertegenwoordigers uit het voortgezet onderwijs, die zijn aangedragen door de vakinhoudelijke verenigingen, zouden een plaats moeten krijgen bij de constructiegroepen van het Cito.
Wij begrepen dat deze structuurwijziging was ingegeven door het streven een einde te maken aan een inefficiënte wijze van werken en een vermenging van rollen: de vaksecties van de CEVO zouden zich niet beperken tot het geven van de opdracht aan het Cito en tot de definitieve vaststelling van de examens, maar zich ook bemoeien met de constructie ervan.
Het is voor ons de vraag of deze vorm van samenwerking en overleg niet juist ten goede komt aan de kwaliteit van de examens. Het tegendeel zou eerst aangetoond moeten worden. Als dan toch besloten zou moeten worden tot een duidelijke scheiding tussen de opdrachtgevers en de constructeurs, denken wij echter dat er dan veeleer iets in de cultuur van de vaksecties van de CEVO gewijzigd zou moeten worden en niet per se in de structuur ervan.
Het is opmerkelijk dat juist de vertegenwoordigers uit het voortgezet onderwijs in de vaksecties van de CEVO, die zijn aangedragen door de vakinhoudelijke verenigingen, in deze wijziging het veld moeten ruimen. Juist door hun vakinhoudelijke expertise zijn de vertegenwoordigers van de vakinhoudelijke verenigingen bij uitstek degenen die in staat zijn de juiste opdracht te geven en de eindverantwoordelijkheid voor de definitieve vaststelling van de examens mede op zich te nemen. De onderwijsvakorganisaties zijn niet op basis van vakinhoudelijke motieven georganiseerd, waardoor hun vertegenwoordigers niet per definitie borg kunnen staan voor een vakinhoudelijk verantwoorde vaststelling van de examens, ook al is het denkbaar dat sommigen onder hen wel over de nodige expertise beschikken.
Met het oog op het creëren van draagvlak in het onderwijsveld lijkt het ons onverstandig het lijntje met de vakmensen op deze wijze door te snijden. Natuurlijk blijft bij de voorgestelde structuur-wijziging de bemoeienis met het construeren van de examens (Cito) wel bestaan, maar vaststellen en mede verantwoording dragen is toch wat anders. Bovendien mist een lid van de constructiegroepen door geheimhoudingsvoorwaarden voor verenigingen de slagkracht die een lid van de vaksecties wel behoudt.
De vakinhoudelijke verenigingen waren enigszins teleurgesteld te vernemen dat u, als bestuur van CEVO, bovenstaande al had besloten alvorens de betrokken verenigingen erover te consulteren.
Uit de reacties van de heren Bouwsma en Melissen menen wij te mogen opmaken dat deze besluitvorming nog niet definitief is. Wij hopen van harte dat over de voorgenomen structuur-wijziging nog een vervolggesprek mogelijk is.